Betekend aan de hemelpoort
Met de nieuwe fiscale procedure wordt de bezwaarprocedure, wat de duurtijd betreft, aan banden gelegd. Maar daarmee zijn lang niet alle problemen opgelost.
Bakker S. is een van de vele tientallen bakkers die in de loop van de voorbije jaren verdacht is geworden van het afnemen van “zwarte bloem”. Niet dat er iets aan de hand was met de kleur van de bloem. Maar wel met de manier waarop zij geleverd werd. Men heeft bij de bloemmolen immers gegevens gevonden die doen vermoeden dat bepaalde leveringen van bloem niet, of slechts gedeeltelijk zijn gefactureerd. De belastingcontroleur leidt uit de gevonden documenten af dat ook bakker S. bloem “in het zwart” afgenomen heeft, en dat hij daarmee brood heeft gebakken dat hij vervolgens ook “in het zwart” heeft verkocht.
De bloemleveringen gebeurden in de jaren 1981 tot 1984. De belastingcontroleur vestigt de belastingsupplementen in juni 1989. Bakker S. dient vijf maanden later zijn bezwaarschrift in. Vervolgens is het wachten op de beslissing van de gewestelijke directeur. Die heeft daar blijkbaar heel wat tijd voor nodig, want zijn beslissing valt pas vijf jaar later. In mei 1994. Bakker S. tekent beroep aan bij het hof van beroep dat uiteindelijk op 14 oktober van dit jaar uitspraak doet. In de veronderstelling dat de zaak niet voor het Hof van Cassatie wordt gebracht, valt het doek over dit dossier dat het weze herhaald teruggaat op feiten uit de beginjaren tachtig.
TERMIJN.
De oorzaken van deze lange procedure zijn duidelijk : de lange aanslagtermijn, de lange bezwaarprocedure, en de trage procedure voor het hof van beroep.
Wat de bezwaarprocedure betreft, is er verbetering in zicht. Vorige week werd immers gemeld dat de regering klaar is met een wetsontwerp dat de fiscale procedure op een aantal punten wil hervormen. Een van die punten betreft precies de termijn waarover de gewestelijke directeur beschikt om uitspraak te doen over een bezwaarschrift.
In de bestaande regeling is er geen termijn. In theorie kan de gewestelijke directeur de afhandeling van een bezwaarschrift eindeloos rekken. In de praktijk loopt het meestal niet zo’n vaart. De beslissing over het bezwaarschrift valt meestal binnen een tweetal jaar. Maar een termijn van drie, vier of zelfs vijf jaar (zoals in het geval van bakker S.) is lang geen uitzondering.
In de nieuwe fiscale procedure zal dit niet meer kunnen. Of beter gezegd, het zal nog wel kunnen. Maar de belastingplichtige krijgt een wapen om de directeur te dwingen een beslissing te nemen.
HERVORMING.
De geplande hervorming ziet er als volgt uit. Vanaf het ogenblik waarop de belastingplichtige zijn bezwaarschrift indient, zal een termijn beginnen lopen van achttien maanden. Gedurende deze termijn moet de belastingplichtige (zoals nu) geduldig wachten. Eenmaal die termijn verstreken is, zal hij de gewestelijke directeur anders dan nu het geval is “in gebreke kunnen stellen”. Vanaf die ingebrekestelling begint dan een nieuwe termijn te lopen. Ditmaal van zes maanden. De gewestelijke directeur moet vóór het verstrijken van deze bijkomende termijn een beslissing nemen. Doet hij dat niet, dan zal het bezwaar geacht worden afgewezen te zijn. De belastingplichtige kan dan tegen deze beslissing (de impliciete afwijzing van zijn bezwaarschrift) beroep aantekenen bij de gerechtelijke macht (in de nieuwe procedure zal dat zijn bij de speciaal ingerichte “fiscale” rechtbanken van eerste aanleg).
HEFBOOM.
In de nieuwe procedure krijgt de belastingplichtige aldus een hefboom in handen om de directeur tot een beslissing te dwingen. Maakt hij geen gebruik van die hefboom, dan zal de bezwaarprocedure ook in de toekomst eindeloos kunnen duren. Maar hij moet niet meer lijdzaam toezien. Zodra hij na verloop van achttien maanden vindt dat de afhandeling van het bezwaarschrift te lang aansleept, zal hij de directeur in gebreke kunnen stellen. Met als gevolg dat de termijn van zes maanden begint af te tellen.
MOLEN.
Dat aldus “de facto” een beperking gesteld wordt op de termijn waarbinnen de gewestelijke directeur zich moet uitspreken, kan alleen maar worden toegejuicht. Maar daarmee is het probleem van de lange procedures niet opgelost. De molen van het gerecht maalt ook erg traag. Neem bijvoorbeeld het geval van een Brabantse fruitteler die in 1977 en 1978 gespeculeerd had op de Londense goederenbeurs. Na een langdurige administratieve procedure over het wel of niet belastbaar karakter van de winsten die hij geboekt had, neemt de gewestelijke directeur in 1984 een definitieve beslissing. De fruitteler tekent beroep aan bij het hof van beroep dat pas op 17 oktober jongstleden meer dan dertien jaar later uitspraak doet.
Of neem het geval van de zusters van een kloostergemeenschap uit de Antwerpse Kempen. Het klooster kreeg voor het aanslagjaar 1977 een aanslagbiljet inzake onroerende voorheffing toegestuurd, waartegen het zich verzette. De gewestelijke directeur deed begin januari 1979 uitspraak over het bezwaarschrift. Halfweg februari 1979 tekenden de zusters beroep aan bij het hof van beroep, dat pas op 20 mei 1997 (volle zeventien jaar later) uitspraak deed. De kans is niet gering dat het arrest aan de hemelpoort betekend moet worden.
ACHTERSTAND.
De gerechtelijke achterstand is dus niet gering. En dat zal er niet beter op worden. In de nieuwe procedure zal men het beroep tegen de beslissing van de gewestelijke directeur immers niet meer rechtstreeks aanhangig kunnen maken bij het hof van beroep, maar zal men eerst moeten aankloppen bij de nieuw in te richten fiscale rechtbanken van eerste aanleg.
Hopelijk vindt men vlug voldoende goede rechters om die rechtbanken te bemannen. Het is immers niet de eerste keer dat het “rechtspreken” bij gebrek aan mankracht stilvalt. Onlangs nog heeft het Hof van Beroep te Brussel gedurende verschillende maanden geen enkel fiscaal arrest geveld. Naar verluidt was de fiscale kamer gewoon niet samengesteld.
BBI.
Daarnaast zijn er nog tal van andere problemen waarover het parlement zich hopelijk zal buigen bij de behandeling van het wetsontwerp. Zo is er om te beginnen de vraag “wie” tegen de beslissing van de gewestelijke directeur beroep zal kunnen aantekenen bij de rechtbank van eerste aanleg. Tegen een afwijzingsbeslissing (of tegen een gebrek aan beslissing, waardoor het bezwaarschrift geacht zal worden afgewezen te zijn), zal het uiteraard de belastingplichtige zijn die beroep kan aantekenen bij de rechtbank. Maar wat bij een beslissing die de belastingplichtige in het gelijk stelt ? Zal de Administratie dan bij de rechtbank van eerste aanleg beroep kunnen aantekenen ? Verrassend genoeg wordt die mogelijkheid niet uitdrukkelijk uitgesloten.
Stel bijvoorbeeld dat de gewestelijke directeur die bevoegd is voor directe belastingen een bezwaarschrift inwilligt, maar dat dit niet naar de zin is van bijvoorbeeld de Bijzondere Belastinginspectie. Het is een publiek geheim dat de BBI er al lang van droomt om de beslissingen van de gewestelijke directeurs alsnog te kunnen betwisten. De BBI heeft trouwens al een vinger in de pap. Naar verluidt bestaat er binnen de Administratie een geheime instructie die de gewestelijke directeurs verplicht het voorafgaand advies van de BBI te vragen telkens zij een beslissing moeten nemen over een bezwaarschrift tegen een belasting die door de BBI gevestigd is.
COMPENSATIE.
In de nieuwe procedure zullen de mogelijkheden van de BBI om tussen te komen in de bezwaarprocedure allicht wat minder worden (omdat de belastingplichtige de directeur zal kunnen verplichten om binnen een bepaalde termijn uitspraak te doen). Maar dit “nadeel” zal ruimschoots gecompenseerd worden, als men zou aanvaarden dat de BBI ook toegang krijgt tot de rechtbanken van eerste aanleg. Zij zou dan immers daar terecht kunnen om de volgens haar ongunstige beslissingen van de gewestelijke directeurs alsnog aan te vechten.
Tijdens het parlementair debat over het wetsontwerp moet daarom zorgvuldig nagegaan worden of dit echt de bedoeling is. En of het niet per definitie uitgesloten moet zijn dat de Staat (in de persoon van de BBI) tegen zichzelf (in de persoon van de gewestelijke directeur) procedeert. Het rechtsgevoel zegt dat dit niet kan. Maar blijkbaar wordt het rechtsgevoel niet overal op dezelfde manier aangevoeld. Bijgevolg is het aan het parlement om zijn verantwoordelijkheid te nemen.
VERJARING.
Van de gelegenheid moet het ook gebruikmaken om eens na te denken over de termijn waarbinnen men een beroep zal kunnen aantekenen bij de fiscale rechtbanken van eerste aanleg. In de voorliggende ontwerpteksten is in geen bijzondere termijn voorzien. Dit zou impliceren dat men fiscale geschillen nog vele jaren na de feiten en lang na de beslissing over het bezwaarschrift, aanhangig zou kunnen maken bij de fiscale rechtbanken. Allicht is dit ook geen goede zaak. Een materie die, zoals de belasting, zo zwaar ingrijpt in het leven van elke dag, moet op niet al te lange termijn definitief geregeld zijn. Een (relatief) korte verjaringstermijn ligt daarom voor de hand.
Jan Van Dyck
Jan Van Dyck is fiscalist.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier