Bescheiden heide
De minuscule klokvormige heidebloempjes bloeien zowel op een schrale bodem als in een koud klimaat. Natuurlijke elegantie is hier gekoppeld aan een uitzonderlijk weerstandsvermogen.
Aanvankelijk groeide heide op grote hoogte, waar bomen geen houvast vinden op de steile hellingen. In lager gelegen gebieden nestelden heideplantjes zich langs steile rotsen en op door de wind geteisterde heuveltoppen. Nog altijd vinden we de meer dan 600 soorten terug op plekken waar andere planten niet kunnen gedijen. Soms bedekken ze zelfs hele landschappen die ze opfleuren met hun witte, roze of purperen bloempjes: heidevelden, moerassen, veen- en turfgronden, kreupelhout, kliffen,… Ze kleuren bodembedekking en borders met hun blijvende blaadjes die spelen met tinten van groen, geel, brons, zilver, oranje en rood.
Heide, met haar ongeëvenaarde robuustheid, is inheems voor onze contreien, al geven sommige soorten de voorkeur aan het mildere klimaat langs de kusten van de Atlantische Oceaan of de Middellandse Zee. De plant is ook erg bescheiden, want ze weigert te wedijveren met andere bloemen. Daarenboven doet ze gewillig dienst als teelaarde voor de kweek van delicate planten die alleen willen ontluiken in zure grond, gevormd door de ontbinding van heideplanten. Wie heidelandschappen afschildert als “onvruchtbare grond” heeft het dus totaal bij het verkeerde eind…
De fraaie heideplanten
hebben overigens heel wat in hun mars: ze wisselen elkaar af van seizoen tot seizoen. Heide die bloeit in het “dode” seizoen is uiteraard het meest resistent, maar ook het makkelijkst te telen. Zo siert de Erica carnea de winterse tuin met haar langwerpige klokjes en haar sierlijke blaadjes. De Erica darleyensis rijst dan weer iets hoger op, tot een zestigtal centimeter.
De verschillende soorten struikheide – Erica arborea, mediterranea, alpina, lusitanica, australis – getuigen van een broze schoonheid. Ze verdwijnen kouwelijk bij de eerste strenge wintervorst, bij sneeuw en koude wind. Op zure en luchtige grond bieden ze in de lente lichte en stralende bloementrosjes, die kleurige slierten over de tuin verspreiden als schuim op de golven. De Erica arborea bijvoorbeeld bloeit in april en mei met rozige bloempjes die een heerlijke lindegeur afgeven.
Tijdens het hoogseizoen, tot de herfstnevels komen opzetten, schittert de wilde struikheide (Calluna vulgaris) met een palet van donkere tot bleke kleuren. De grauwe dopheide (Erica cinerea) bloeit in tinten van roze tot donkerrood en soms zelfs wit. Ze houdt van onherbergzame, zure en zongedroogde grond.
De Erica tetralix staat bekend als moerasheide die de natuurlijke vochtigheid opzoekt van grachtkanten, venen, drassige weilanden of turfmoerassen; ze wordt ook wel vierpuntheide genoemd, een naam die verwijst naar de kleine naaldjes die in groepjes van vier aan de stengel zitten. Ze bloeit met minuscule roze belletjes van juni tot oktober.
De zeldzame purperroze Daboecia cantabrica geeft van juli tot september een warme gloed aan het Ierse heidelandschap. De naam is makkelijk te verklaren: Sint-Dabeoc is een aloude Keltisch-Ierse heilige.
Andere Ierse heidesoorten, zoals de Erica erigena en de Mackay-heide (Erica mackaiana), gedijen ook in de vochtige veengronden van Connemara. Omdat tuinliefhebbers van het vasteland ze ooit meenamen in hun bagage, vinden we ze nu eveneens terug in Portugal of Spanje.
Opgelet: breekbaar.
De Afrikaanse heide (van de Kaap) met haar koninklijke houding, haar heldergroene blaadjes en haar vrij grote klokvormige bloemen, biedt de mogelijkheid om in elk seizoen een nieuw tuindecor op te bouwen. Deze delicate Afrikaantjes, die bij de bloemist of op de markt vaak in pot verkocht worden, bevriezen echter in de tuin; in de serre hebben ze te lijden van een gebrek aan lucht en een teveel aan vocht.
Er bestaat geen mooier plantenhuwelijk dan een samenstel van diverse soorten heide, al dan niet in combinatie met blauwachtige of dwergconiferen (Pinus mugo, Picea glauca), met rododendrons, met overjarige planten zoals vetkruid en asters.
Nieskruid, of in iets grotere tuinen ook winterheesters zoals de toverhazelaar, de magnolia en de camelia, bieden gewillig onderdak aan de heidekolonie. De vroege bloempjes van lentebollen (sneeuwroem, druifjeshyacint, botanische krokus, winterakoniet) die in de herfst gewoon in de grond gestoken worden, banen zich zonder moeite een weg door de heidevegetatie. Bloempotten en sierbakken zijn geschikt voor winterheide in het gezelschap van cotoneasters, mahoniestruiken of salvia’s, samen met lage klimop of jonge kardinaalsmuts (Euonymus fortunei). Dan moet de bodem echter wel correct bevochtigd worden.
Of ze nu massaal aanwezig is in een wilde tuin, tussen heesters en grasachtige planten, dan wel aangeplant wordt in lage hagen (Erica vagans, Calluna, Erica darleyensis) of iets hogere (Erica erigena), of nog in borders (Erica camea) samen met andere mooie planten…: heide vormt een onmisbaar onderdeel van de tuin. Het is echter aangeraden ze niet te veel te mengen met andere grasachtige planten, omdat die redelijk veeleisend zijn (splitsen in de herfst, bemesting, enz.).
Een goede bewatering
van heide is een delicate aangelegenheid. Vooral omdat de plant, bescheiden als ze is, niets laat merken als ze te lijden heeft van uitdroging. En toch houdt ze helemaal niet van overdreven droogte of vochtigheid. Buiten het regenseizoen moet ze om de 8 tot 14 dagen besproeid worden. Onder de beschutting van naaldbomen heeft heide lucht en licht nodig: een plekje in de halfschaduw of in volle zon bekomt haar nog het best. Ook in de schaduw kan men schilderachtige tafereeltjes samenstellen, bijvoorbeeld een tapijt van roze heide aan de voet van een rododendron, met wat blauwe krokussen en het witte antwoord van sneeuwklokjes.
De ideale bodem om heide te telen is niet de befaamde “heidehumus”, al gedijt de plant daarin wonderwel. Ze geeft echter de voorkeur aan een goede tuinaarde: licht, zandig en nogal zuur, met andere woorden de bodem van de meeste tuinen (met een pH lager dan 7). Calluna en Erica cinerea nestelen zich in schrale en zeer zure zandgrond en verdragen geen spoortje van kalk. Erica carnea, darleyensis, arborea en vagans verkiezen een wat steviger en zelfs licht kalkhoudende bodem.
Heide wordt aangeplant in groepjes van minstens drie per soort, zodat de kleurschakeringen niet te veel op een stalenboek gaan lijken. De berekening per vierkante meter is eenvoudig. Voor heideplanten in bakjes: acht stuks of 35 cm tussenruimte; voor heidewortels in containers van 1 liter: vier stuks of 50 cm tussenruimte; voor heidewortels in containers van 2 liter: twee stuks of 70 cm tussenruimte. Heide bedekt de bodem erg snel, en het wortelgestel werpt al vlug een barrière op tegen de woekering van om het even welk onkruid.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier