België in fatale kringloop ?

De economische groei valt weer tegen. Dat heeft zware gevolgen voor de overheidsfinanciën van ons land, dat in een kringloop dreigt terecht te komen van meer inleveringen en daardoor nog lagere groei. Nochtans is er een ontsnappingsweg.

In de ren naar de Europese Monetaire Unie staan de landen met een zeer hoge overheidsschuld voor een groot probleem. Die landen moeten inderdaad een veel groter deel van hun BBP aanwenden voor rentebetalingen op die schuld. In een monetaire unie met slechts één munt is de rente per definitie identiek voor alle deelnemende landen.

Een land met een overheidsschuld van 60 % van het BBP zal bij identieke rente jaarlijks maar de helft aan rentelast moeten begroten in vergelijking met een land dat een schuld heeft van 120 % BBP. Bij een rentelast van 7 % moet een land met een schuld van 60 % BBP een rentelast van 4,2 % BBP voorzien. Een land met een schuld van 120 % BBP moet daarentegen 8,4 % BBP aan rentelast budgetteren. Een verschil dus van 4.2 % BBP, een pak geld dat hoge-schuldlanden minder kunnen besteden aan niet-rente uitgaven.

DE PARADOX.

Toch lijkt de Belgische regering zich daaromtrent geen zorgen te maken. Zij rekent erop dat de schuldratio automatisch daalt als het te financieren tekort tot 3 % kan worden beperkt. Dat klopt inderdaad. Bekijken we een voorbeeld met als uitgangspunt de nominale groei van 5 % die Maastricht voorziet (2,5 % reële groei en 2,5 % inflatie). Terwijl een land met een schuldratio van 60 % het tekort tot 3 % BBP moet beperken om die ratio op 60 te stabiliseren, kan een land met een schuldratio van 120 % eenzelfde stabiliserend effect bereiken bij een te financieren tekort van 6 %.

Daarmee zit België ogenschijnlijk zelfs in een paradoxaal comfortabele positie. Want de hoge schuldratio zal reeds dalen bij een tekort van minder dan 6 %. Maar dat is maar schijn, want tegenover dat 3 % hoger (stabilisatie)tekort moet 4,2 % BBP meer aan rente worden betaald dan in de andere landen. Dat is niet alleen een zeer ongemakkelijke situatie voor de inleverende burgers van dat land, maar het bemoeilijkt ook de economische, sociale en fiscale convergentie tussen de deelnemende landen van de EMU, waar het tenslotte om te doen is.

Om die perverse ontwikkeling weg te werken, moet de Belgische schuldratio dus zo snel mogelijk naar beneden, naar 60 % en, in het vooruitzicht van de stijgende pensioen- en verzorgingslasten binnen tien jaar, zelfs nog lager. Met een tekort van 3 % en een nominale groei van 5 % duurt het overigens nog tien jaar vooraleer de schuldratio van ons land van 133 % tot 100 % daalt, en nadien nog ruim 15 jaar vooraleer de 60 % BBP te bereiken.

ZWAKKE KANT VAN MAASTRICHT.

Deze becijfering houdt echter geen rekening met de dynamiek van de economische ontwikkeling. De zwakke kant van de Maastrichtnorm is de hypothese van de 5 % nominale groei. Wat indien die groei in de toekomst niet meer gehaald wordt ? Sinds ’91 is dit trouwens al het geval. Bij een groei van 4 %, die momenteel dichter de werkelijkheid benadert, mag het te financieren tekort inderdaad slechts 2,4 % bedragen om de stabilisatie van de schuldratio op 60 % BBP te bereiken.

België kende in de jaren negentig een nog lagere groei dan het Europese gemiddelde en de buurlanden. Dat was het gevolg van de budgettaire inspanningen die nodig waren om de hausse van de schuldratio om te buigen.

Dreigt België daardoor niet in een fatale kringloop terecht te komen van lagere groei en meer werkloosheid ? De gegevens over 1995 wijzen daar reeds op. Met een tekort van 4,5 % en een groei van 5 % had de schuldratio van 136 % automatisch moeten dalen tot 133,8 %. Omdat de groei beperkt bleef tot 3,8 % verminderde de schuld op spontane wijze nog nauwelijks, zodat er een injectie van 174 miljard (2,18 % BBP) aan gerealiseerde financiële activa nodig was om de geconsolideerde brutoschuld tot 133,8 % te verminderen. Die activa daalden inmiddels tot 465 miljard frank en zullen nog nauwelijks een paar jaar zulke tekorten kunnen opvangen.

DE LES UIT HET VERLEDEN.

België moet het financieringstekort sterker drukken naarmate de nominale groei onder de 5 % blijft, wat naar alle waarschijnlijkheid in ’96 en ook in ’97 nog het geval zal zijn. Met een vermoedelijke groei van nominaal 3,5 % en een te financieren tekort van 3,5 % in ’96 (optimistische versie) daalt de schuldratio, zonder inbreng van financiële activa, slechts tot 132,7 %. Dat is niet de beduidende verbetering die voor deelname aan de EMU wordt verwacht. Om bij een zwakke tot matige groei toch een substantiële daling van de schuldratio te bereiken, moet het te financieren tekort nog lager dan 3 %.

Kan België dan niet meer ontkomen aan de vicieuze cirkel van besparingen en lagere groei, van verarming dus ? Misschien wel. Dat valt te leren uit het verleden. Het is ogenschijnlijk vreemd dat de overdreven overheidsuitgaven en de sterke schuldtoename van België in de jaren tachtig niet hebben geleid tot een sterkere groei dan bij de buren die minder leenden. Tussen 1977 en 1990 steeg het BBP (in volume en per hoofd) in België met 28,7 % tegenover 33 %, 34,6 en 31,5 % in respectievelijk Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië. Dat is natuurlijk onlogisch.

Oorzaak van deze tegenstelling lag in het patroon van de schuldenopbouw. Die was het gevolg van hoofdzakelijk onproductieve uitgaven zoals steun aan quasi veroordeelde ondernemingen in de zogenaamd nationale sectoren, subsidies aan overheidsondernemingen met een onbeduidend lage productiviteit, veel geld voor ideologische maar economisch irrationele afspraken (bijvoorbeeld het schoolpact) en ruim 5 % hogere consumptieve overdrachten aan particulieren dan in de andere landen ; allemaal bijdragen die geen economische groei maar inflatie veroorzaakten.

Om de economische groei niet negatief te beïnvloeden, ligt het voor de hand om precies in die sectoren te saneren die verantwoordelijk waren voor de toename van de schuld, zonder daarbij economische groei tot stand te brengen. De aanzet daartoe is reeds gegeven, onder meer door bepaalde privatiseringen. De resultaten zijn echter nog onvoldoende of nauwelijks zichtbaar, zeker inzake productiviteit van het overheidsapparaat.

Anderzijds is het reeds duidelijk geworden dat een sanering van de publieke financiën via hogere (para)fiscaliteit een negatieve invloed op de economische activiteit en dus op de groei heeft. Bovendien is het evident dat het fiscaal beleid op termijn in het kader van de EMU toch zal moeten convergeren, wat een hogere fiscale druk bij de andere deelnemers uitsluit. Het komt er voor de overheid dus niet enkel op aan te saneren, maar de selectieve wijze waarop is bepalend voor het resultaat.

TERUG NAAR ORTHODOXE BUDGETTERING.

Een bijkomende stimulans voor de economie is zeker een verhoging van de overheidsinvesteringen. Die zijn momenteel gedaald tot een onbeduidend laag peil van 1,3 % BBP. En dan is het nog de vraag of deze kapitaalbestedingen wel allemaal betrekking hebben op productieve investeringen. De bouw van weelderinge kantoren of een luxueus zwembad kunnen daar zeker niet toe gerekend worden.

De enige oplossing voor de torenhoge schuldratio bestaat er dan ook in het jaarlijks deficit terug te dringen tot het bedrag aan investeringen, maar dat niveau meteen op te drijven tot 2 % à 2,5 % van het BBP. Dat vergt uiteraard nog zware besparingen in de andere lopende uitgaven, dus een verdere opvoering van de productiviteit van de openbare diensten en een grotere doeltreffendheid in de overdrachten naar particulieren.

Daarom moet er een einde komen aan de opslitsing van de begroting in primaire uitgaven en rentelasten. In feite is dat boekhoudkundige spielerei. De overheid moet terugkeren naar het orthodoxe onderscheid in productieve investeringen (buitengewone begroting) en de lopende kosten of uitgaven. En deze laatste bevatten ook de rentelasten die ten laste moeten vallen van de gewone begroting, die overigens in evenwicht moet worden afgesloten. In dat geval hoeft men zich geen zorgen meer te maken over het peil van het te financieren saldo.

ANDRÉ LAMMENS

EUROPESE COMMISSIE Maastrichtnormen stellen hoge-schuldlanden voor onvermoede problemen.

STAALINDUSTRIE Subsidies aan veroordeelde sectoren zorgden voor onvoldoende groei.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content