Belast Verhofstadt de meerwaarden op aandelen?

Wie heeft geen aandelen vandaag? De koersen stegen, de meerwaarden zijn nog onbelast. De regering laat vervelende geluiden horen over het schrappen van die vrijstelling. De fiscus geeft de indruk de meerwaarden strenger te willen aanpakken.

De interesse voor beursgenoteerde aandelen als belegging is de laatste decennia zowel bij de particulier als de institutionele belegger fors toegenomen. Elke belegger heeft vandaag een groeiend pakket aandelen in zijn portefeuille. De spectaculaire meerwaarden op sommige aandelen spreken tot de verbeelding. Dat hiervoor risico’s moeten worden genomen, neemt de belegger er probleemloos bij. De opbrengst kan immers oplopen tot een veelvoud van de inzet. Bovendien zijn de gerealiseerde meerwaarden op aandelen in de regel vrijgesteld van belastingen. De fiscale neutraliteit van aandelentransacties kan de toenemende aandacht voor de beurs alleen maar onderbouwen.

De jongste maanden is er evenwel rechtsonzekerheid ontstaan over het fiscaal regime van meerwaarden op aandelen. Er doen hardnekkige geruchten de ronde dat de regering- Verhofstadt meerwaarden op aandelen belastbaar wil stellen. Wat is de stand van zaken?

De algemene regel is dat elke speculatieve opbrengst belastbaar is. Overeenkomstig artikel 90, 1 worden “winsten of baten, hoe ook genaamd, die zelfs occasioneel of toevallig, buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid, voortkomen uit enige prestatie, verrichting of speculatie of uit diensten bewezen aan derden” immers als diverse inkomsten aangemerkt, belastbaar aan een afzonderlijk tarief van 33%. Dit is een catch all-bepaling. Ze mikt haast op elke opbrengst die niet beroepsmatig tot stand is gekomen. Om het toepassingsgebied van deze bepaling enigszins te milderen, heeft de wetgever bij de invoering van het artikel in 1962 een belangrijke uitzondering voorzien. De normale verrichtingen van beheer van een privé-vermogen bestaande uit onroerende goederen, portefeuillewaarden en roerende voorwerpen zijn niet belastbaar. Dit laatste is geen principe, maar een uitzondering op de algemene regel.

Aandelen behoren ongetwijfeld tot de categorie portefeuillewaarden, zodat verrichtingen met aandelen die kaderen binnen het normaal beheer van een privé-patrimonium nog steeds geen handelingen zijn die aangepakt worden (vanzelfsprekend behoudens wetgevend ingrijpen). De (privé-gerealiseerde) meerwaarden op aandelen blijven dus in de regel onbelast.

Als de fiscus

echter “abnormale speculatieve” voornemens kan aantonen, zou de gerealiseerde meerwaarde op aandelen wel eens getaxeerd kunnen worden volgens het beginsel “diverse inkomsten” (dus aan een tarief van 33%). De wettelijke omschrijving blinkt niet uit in duidelijkheid. De grenslijn tussen speculatie en normaal beheer verplaatst zich naarmate de maatschappelijke beleggingsomstandigheden evolueren. Dit is een schemerzone die enkel door casuïstiek of rechtspraak kan worden afgebakend. Vaagheden kan de rechtspraak binnen de grenzen van de wet actualiseren, overeenkomstig de gewijzigde marktomstandigheden (cfr. on line beleggen). Het nadeel is de willekeur waarmee de fiscus te werk kan gaan en dus de schending van het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel.

Op grond van de wet kan worden gesteld dat een meerwaarde op aandelen geen diverse inkomsten zal vormen wanneer ze voortkomt uit verrichtingen die tegelijkertijd voldoen aan twee voorwaarden. Primo: de verrichting heeft betrekking op onroerende goederen, portefeuillewaarden en roerende voorwerpen die normaal van een privé-vermogen deel uitmaken. Secundo: het gaat om verrichtingen die een goede huisvader gewoonlijk stelt om zijn privé-vermogen te behouden of te doen aangroeien.

De eerste voorwaarde

levert geen problemen op. Het struikelblok is de draagwijdte van de formulering “het normaal beheer van een privaat vermogen”. Speculatieve handelingen zijn mijns inziens niet per definitie strijdig met het begrip normaal beheer. Normaal beheer veronderstelt immers niet dat het vrijblijvend, doelloos, onnadenkend en in een geest van onthechting dient te geschieden (zie bijvoorbeeld Gent, 31 oktober 1996, F.J.F., No. 97/41). Ook een goede huisvader zal proberen om zijn portefeuille te laten renderen. Maar wanneer wordt speculatie onverzoenbaar met normaal beheer?

Na de analyse van de jurisprudentie kan worden vastgesteld dat een combinatie van de volgende elementen de fiscus kan doen besluiten tot het bestaan van speculatie (en dus tot belastbaarheid van de meerwaarde): het inzicht om het goed met winst te verkopen.

Het winstoogmerk is vanzelfsprekend eigen aan speculatie, maar is van geen doorslaggevend belang bij de beoordeling of het normaal beheer werd overschreden. Samenloop met de volgende elementen kan wel tot dit besluit leiden.

Ten eerste: het korte tijdsverloop tussen aan- en verkoop van het goed. Zo kan er inderdaad sprake zijn van abnormaal speculatief handelen wanneer de aandelen van een eigen vennootschap korte tijd na de oprichting worden verkocht. Op zichzelf is het korte tijdsbestek opnieuw geen voldoende bewijs voor speculatieve inzichten (Cass., 18 mei 1977, Bull. Bel., nr. 572, 617).

Ten tweede: de frequentie van de verrichtingen. Niettegenstaande de opbrengst van een enkelvoudige handeling kan worden geïnterpreteerd als een (belastbaar) divers inkomen, zal een hogere frequentie van de handelingen vlugger tot dit besluit leiden. In extreme vormen kan er zelfs sprake zijn van een beroepsactiviteit (waarbij de meerwaarden vallen onder beroepsinkomsten).

Ten derde: het aangaan van grote financiële risico’s. Het gebruik maken van geleend geld om te beleggen wijst naar speculatie (zoals de Nederlandse beleggingshypotheek die nu ook in België ingang vindt). Volgens de fiscus moet het geld afkomstig zijn van erfenissen, schenkingen of van spaargeld om te kunnen spreken van (normaal beheer van) privé-vermogen.

Ten vierde: de wanverhouding tussen aankoop- en verkoopprijs (zie Luik, 19 december 1991, Bull. Bel., nr. 723, p. 121). Bij interne aandelentransacties (bijvoorbeeld binnen een bedrijf, bij een vererving of een gelijkaardige operatie) doet het verschil tussen de verkoopprijs en de intrinsieke waarde van de aandelen de fiscus dikwijls besluiten dat het om een divers inkomen gaat. In zo’n geval wordt de prijs meestal bepaald door de subjectieve overwegingen van de koper en “niet door een zorgvuldige en beredeneerde beslissing van de verkoper zoals deze van een goed huisvader in het beheer van een privaat vermogen normaal kan worden verwacht” (Antwerpen, 3 mei 1982, F.J.F., No. 83/46). (Bij beurstransacties wordt de koers objectiever bepaald door vraag en aanbod.)

Laten we nog even dieper ingaan op de interne transactie. Het bestaan van belangrijke (lucratieve) herstructureringen binnen de eigen vennootschap vlak vóór de overdracht van de aandelen of medewerking van gelieerde vennootschappen wordt doorgaans gezien als een aanwijzing van winstoogmerk en speculatie (zie bijvoorbeeld Antwerpen, 18 november 1997, F.J.F., No. 98/42). Wanneer dergelijke herstructureringen gepaard gaan met belangrijke financieringsleningen, bijvoorbeeld voor een hoger bedrag dan de geïnvesteerde eigen middelen, verhoogt de kans aanzienlijk op een beslissing van de fiscus dat het gaat om diverse inkomsten (Brussel, 7 januari 1993, Bull. Bel., nr. 740, 1508).

Deze rechtspraak betreft uitsluitend interne meerwaarden en geen beursmeerwaarden. Het spreekt voor zich dat slechts een samenkomen van een aantal elementen die opvallend wijzen op speculatie de gebruikelijke vrijstelling van meerwaarden op aandelen in het gedrang brengt. De fiscus en de rechtspraak beoordelen meerwaarden op niet-beursgenoteerde aandelen strenger dan meerwaarden op beursgenoteerde aandelen. Goed nieuws voor de belegger dus.

Elke Belg, die inwoner is, heeft de plicht om jaarlijks zijn inkomsten te vermelden op de aangifte in de personenbelasting. Dit geldt ook voor de diverse inkomsten. Indien de belastingplichtige van oordeel is dat de behaalde meerwaarden op aandelen diverse inkomsten zijn, dan is hij verplicht om dit aan te geven. Doorgaans zal de belastingplichtige deze meerwaarden – terecht – niet aangeven omwille van de niet-belastbaarheid van daden van normaal beheer. De rechtspraak is van oordeel dat de bewijslast van het normaal beheer bij de belastingplichtige ligt en niet bij de fiscus. Volgens de parlementaire voorbereidingen is het aan de fiscus om aan te tonen dat een handeling buiten het normaal beheer van het privé-vermogen valt.

De fiscus heeft weinig middelen om daden van normaal beheer op hun oprechtheid te beoordelen. Doordat de meerwaarden doorgaans niet worden aangegeven, heeft de fiscus in de praktijk geen weet van deze opbrengsten. Enkel wanneer de belastingplichtige zijn opbrengsten aanwendt voor de aankoop van bijvoorbeeld onroerende goederen die hij normaliter moeilijk zou kunnen betalen, kan de fiscus via een onderzoek van de zogenaamde indiciën aan de weet komen dat de belastingplichtige inderdaad meerwaarden op aandelen heeft gerealiseerd. Op dat ogenblik kan de niet-belastbaarheid ervan ter discussie komen.

Indien de fiscus met succes zou kunnen aantonen dat een bepaalde meerwaarde op aandelen een speculatieve winst is, dan moet het brutobedrag van de speculatieve verrichting worden aangegeven. De kosten die de belastingplichtige heeft gemaakt tijdens het belastbare tijdperk om die inkomsten te behouden of te verkrijgen, zijn aftrekbaar (onder meer kosten van tijdschriften, vakliteratuur, commissielonen, beurstaksen, wisselkoersverschillen en bankkosten). Vereist is dat de belastingplichtige de aftrekposten kan staven met bewijskrachtige documenten (inzonderheid facturen of afrekeningen).

Voor speculatieve winsten die een divers inkomen zouden uitmaken, bestaat er geen specifieke belastingvrije som. Ze worden wel onderworpen aan een afzonderlijk verlaagd tarief van 33% (art. 171, 1 a, W.I.B. 1992). Verliezen uit speculatie zijn in volgorde van ouderdom compenseerbaar met de speculatieve winsten uit de volgende vijf belastbare tijdperken (art. 103 W.I.B. 1992). Voor degenen die hun meerwaarden op aandelen beschouwen (en aangeven) als diverse inkomsten, kan een beurscrash fiscaal aftrekbaar zijn.

De minderwaarden op aandelen kunnen evenwel niet worden afgetrokken van andere inkomsten (zoals de bezoldigingen), maar uitsluitend van andere speculatieve winsten die worden behaald in één van de vijf volgende jaren. De verliescompensatie is dus beperkt in tijd.

Omdat de belastingplichtigen

massaal beursaandelen als fiscaal-vriendelijke belegging leren kennen, is het gevaar niet denkbeeldig dat de fiscus een graantje wil meepikken. Binnen het huidige wettelijke kader is dit zeer moeilijk (en moeilijk controleerbaar). Er bestaat bovendien geen rechtspraak noch gepubliceerde administratieve informatie waarbij de eventuele meerwaarden systematisch worden aangemerkt als diverse inkomsten belastbaar aan 33%.

Nog voor kort (eind januari 2000) heeft minister van Financiën Didier Reynders ( PRL) laten verstaan dat hij “geen bedoelingen inzake een verandering van de fiscaliteit op meerwaarden” heeft omdat het regeerakkoord daarover niets zegt. Niettegenstaande de minister bij dezelfde gelegenheid bevestigd heeft dat er geen instructies verstrekt werden aan de ambtenaren, hebben enkele dossiers waarin meerwaarden (naar aanleiding van een beursgang) belastbaar werden gesteld het nieuws gehaald. Zonder ons te willen uitspreken over de feitelijke omstandigheden van de betrokken dossiers, komt het me voor dat de fiscus meerwaarden op aandelen strenger wil aanpakken en het begrip normaal beheer strikter wil interpreteren.

Klop de fiscus daarom met haar eigen wapens. Breng de administratieve commentaar in herinnering volgens welke “de baten van toevallige verhandelingen op de effectenbeurzen op termijn of contant” niet bedoeld worden (Com.IB. nr. 90/8). Het woord toevallig moet in zijn tijdsgeest worden beoordeeld en heeft eerder betrekking op de toegankelijkheid van de beurs dan op de mathematische frequentie. Op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur moet de belastingplichtige er kunnen op vertrouwen dat de fiscus haar eigen richtlijnen naleeft. Bij de invoering van het wetsartikel over de speculatiewinst in 1962 hebben de Wetgevende Kamers bovendien de verklaring van de minister van Financiën beaamd, volgens welke “de aankoop en de verkoop van roerende waarden, zowel op termijn als contant, te beschouwen vallen als normale beheersverrichtingen betreffende een privé-vermogen, tenzij zij door hun herhaling een winstgevende bezigheid worden” (Senaat, Zitting 1961-1962, Vers. Com. Fin., Stuk 366, 148), zoals bij daytrading (maar over dat laatste was in 1962 in geen velden of wegen iets te merken).

Na een parlementaire vraag heeft de toenmalige minister van Financiën verklaard dat de meerwaarden op aandelen enkel als divers inkomen belastbaar kunnen zijn indien de verrichting “gedaan buiten de effectenbeurs” een speculatief karakter heeft (Parl. Vr. nr. 123, 24 september 1979, Senator Coppieters, Bull. Bel., nr. 579, 2182). De taxatie van beursmeerwaarden bij de modale belegger lijkt ons in de huidige stand van de wetgeving dan ook niet verdedigbaar (en de invoering ervan evenmin).

jos ruysseveldt leo de broeck didier van laere

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content