‘Banen mogen geen parkeerplaatsen zijn’

De arbeidsmarkt efficiënter doen functioneren is een van de belangrijkste uitdagingen voor de federale regering en de regionale regeringen. Het principe van flexicurity moet daarin centraal staan. België heeft nog werk op de plank.

Flexicurity is al jaren het buzzwoord als het gaat over de Europe arbeidsmarkt. Het staat voor een flexibele jobmarkt en tegelijk voor werk- en inkomenszekerheid. De mate waarin flexicurity wordt toegepast verschilt sterk van land tot land, stellen de arbeidsmarktexperts Marc De Vos (Itinera Institute en Universiteit Gent) en Ton Wilthagen (Universiteit Tilburg).

“In Zuid-Europese landen leidt een geringe arbeidsmobiliteit tot een duale, sterk gesegmenteerde arbeidsmarkt met aan de ene kant flexibele banen en aan de andere kant een populatie die een vaste baan heeft”, zegt Wilthagen. Ook België kent een insiders-outsidersprobleem. Werkloosheid en flexibele contracten concentreren zich in subgroepen op de arbeidsmarkt. Zo heeft in België slechts 8,1 procent van de werknemers een tijdelijk contract, maar bij min-25-jarigen ligt dat een stuk hoger: 34 procent.

Op de Belgische arbeidsmarkt is het zekerheidsaspect dan weer relatief sterker ontwikkeld dan het flexibiliteitsaspect. Anders gezegd: baanzekerheid (heel je loopbaan dezelfde baan) haalt het van werkzekerheid (een garantie op werk, maar niet altijd in hetzelfde bedrijf of dezelfde functie). Scandinavische landen en Groot-Brittannië scoren beter in de combinatie van flexibiliteit en werkzekerheid.

Schuift België met de plannen van de federale en regionale regeringen op in de richting van flexicurity?

MARC DE VOS. “Ik heb de regeerakkoorden erop nageslagen. Ik lees in het Vlaamse regeerakkoord dat er ‘een omslag moet komen van baanzekerheid naar werkzekerheid’. Dat is zeer duidelijk. Ik zie nu twee grote kansen. Ten eerste is het doelgroepenbeleid met de banenplannen geregionaliseerd. Zowel Vlaanderen als Wallonië wil werk maken van een vereenvoudigd stelsel van banenplannen. Nu ligt de focus op drie doelgroepen: jongeren, ouderen en mensen met een moeilijke toegang tot de arbeidsmarkt.

“Ten tweede: wat gaan ze doen met de werkloosheidsverzekering? Ik denk dat ze daar nog meer kunnen inzetten op activering en sanctionering. Vroeger was begeleiding regionaal en sanctionering federaal. Nu zijn de wortel en de stok samengevoegd tot een regionale bevoegdheid. 35 procent van de werkzoekenden is al twee jaar niet meer actief. Daar moet iets aan worden gedaan. Het is nu of nooit voor de Belgische arbeidsmarkt.”

Mensen zijn wel onzeker geworden en zullen minder geneigd zijn van baan te veranderen.

TON WILTHAGEN. “Je kunt de baanzekerheid niet afschaffen en zomaar op werkzekerheid overschakelen. Maar de loonbaanontwikkeling moet van die aard zijn dat mensen blijven evolueren op de arbeidsmarkt. Banen mogen worden beschermd, maar wel zo dat mensen de stap willen zetten naar een andere baan. Anders komen ze op termijn in de problemen. De crisis heeft de angst aangewakkerd en mensen blijven te lang bij dezelfde baan.”

DE VOS. “In België willen jonge hoogopgeleiden heel graag bij de overheid werken. Ze kiezen daarmee voor baanzekerheid. Terwijl je hoopt en verwacht dat de jeugd ondernemend is en op zoek gaat naar nieuwe en langere loopbanen. Dat ondersteunt de economie. Kijk naar de landen met de meeste ervaring in flexicurity: daar is de risicoaversie op de arbeidsmarkt kleiner. Of anders: het vertrouwen in zichzelf is veel groter.”

Wat moet er met het oog op flexicurity met het ontslagbeleid gebeuren? Minder streng?

DE VOS. “We moeten anders ontslaan. De Renault-wetgeving bijvoorbeeld moet worden herzien. Bij herstructureringen wordt altijd met een grote pot geld onderhandeld. De overheid moet beslissen dat een deel van die pot alleen gebruikt kan worden om nieuw werk te zoeken. Ook de bedrijven moeten daar de hand in eigen boezem steken.”

Wat bedoelt u daarmee?

DE VOS. “Bedrijven hebben beter inzetbaar en beter gemotiveerd personeel nodig. De werkgever die geen geld wil uitgeven aan vorming, is dezelfde die steen en been klaagt dat hij niemand vindt om vacatures in te vullen.”

In welke mate past het loonkostenverhaal in het pleidooi voor flexicurity?

DE VOS. “De loonkosten zijn te hoog. Maar er is meer dan de totale loonkosten en de kloof tussen het brutoloon en het nettoloon. Ook de sterke koppeling van loon en anciënniteit is een probleem.”

WILTHAGEN. “In België blijft je loon maar stijgen afhankelijk van de jaren ervaring die je hebt. In Denemarken stopt het na 45 jaar. In Nederland loopt het wel nog door, maar niet meer zo steil. We moeten kiezen tussen een skihelling en een raket.

“Al bestaat er ook een verkeerde perceptie bij de werkgevers. Ze denken te snel dat de productiviteit van een werknemer een piek heeft bereikt, waardoor die mensen te duur zouden zijn. Het Belgische loonkostenprobleem is een combinatie van factoren. Er is die anciënniteitskoppeling, maar er is ook het probleem van de automatische loonindexering.”

Bent u voor lineaire of doelgerichte lastenverlagingen op arbeid?

DE VOS. “Ik ben voor lineaire en progressieve lastenverlagingen. België besteedt op jaarbasis meer dan 10 miljard euro aan selectieve lastenverlagingen. Ik ben voor een drastische vereenvoudiging. Onze sociale bijdragen zijn vlaktaksen, de percentages zijn voor iedereen dezelfde. Ik denk dat progressiviteit kan helpen om de kostendrempel voor aanwervingen te verlagen. En eigenlijk wordt het budget voor arbeidsmarktbeleid gebruikt om bepaalde sectoren de loonkosten te doen drukken: dat is pervers.”

Is dat een lobbyfiscaliteit op het vlak van de arbeidskosten?

DE VOS. “Daar komt het op neer. Bepaalde sectoren halen er meer voordeel uit dan andere. Dat is concurrentievervalsing.”

Wat vindt u van een loopbaanrekening, een individuele rekening met meeneembare rechten, die door werkgevers, werknemers en overheid wordt gefinancierd?

DE VOS. “Een goed idee. De automatische periodieke loonsverhogingen kunnen worden doorgestort op een loopbaanrekening. Je krijgt dat niet meer cash. Die rekening kun je daarna voor iets anders gebruiken. De loopbaanrekening vereenvoudigt of vervangt sommige collectieve stelsels van schorsingen, verloven, opleidingen en arbeidsduurverminderingen. Ik ben verheugd dat de loopbaanrekening eindelijk het federale regeerakkoord heeft gehaald, na zo veel jaren van intenties. Het komt er nu op aan veel ruimte te laten voor maatwerk.”

Hoe heeft België in het verleden aandacht besteed aan flexicurity? En was dat tijdens de crisisjaren een prioriteit?

DE VOS. “In de crisis hebben we in België heel sterk ingezet op het behoud van banen. Neem de arbeidsduurvermindering, subsidiemechanismen om mensen aan te werven en de tijdelijke werkloosheid. Het brugpensioen werd strenger, maar bleef behouden. We hebben in de crisisjaren de meubelen gered.

“Onderschat trouwens het belang van die tewerkstellingssubsidies niet. 100 procent van de nettobanengroei sinds 2008 in België is gesubsidieerd. Daar kun je niet mee voortgaan. Wij geven enorm veel uit aan arbeidsmarktbeleid, maar het gros gaat naar subsidies. Dat is contraproductief.”

Bij die gesubsidieerde banen zitten veel mensen die met dienstencheques werken.

DE VOS. “Wat is je loopbaanperspectief als je vijf jaar met dienstencheques werkt? Ik zie het niet. Dat men in de besteding van publieke middelen voor banencreatie geen aandacht heeft voor vaardigheden en verdere stappen in de loopbaan, is nefast. De overheid kan nog altijd banen subsidiëren, maar die mogen geen parkeerplaatsen meer zijn. Je wordt ook opgeleid en losgelaten.”

Betekent dit dat mensen in een gesubsidieerde baan na verloop van tijd niet overstappen naar een baan in het reguliere circuit?

DE VOS. “Neen. Daar zijn weinig data over. Ofwel blijven mensen permanent in dat systeem, ofwel circuleren ze van werkloosheid naar gesubsidieerde baan. Dat is de tweedeling op de arbeidsmarkt.”

ALAIN MOUTON, FOTOGRAFIE KRIS VAN EXEL

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content