Auteursrechten: sociaal volgt fiscaal

Meer dan twee jaar na de inwerkingtreding van de nieuwe fiscale behandeling van auteursrechten, weet nog steeds niemand bij benadering te zeggen hoe deze regeling juist moet worden toegepast.

De grote lijnen van het stelsel zijn inmiddels genoegzaam bekend. De inkomsten uit de cessie of concessie van auteursrechten worden in de personenbelasting minstens tot aan een bepaald plafond automatisch als ‘roerende’ inkomsten afzonderlijk belast tegen slechts 15 procent. Bovendien is op deze inkomsten een kostenforfait van toepassing dat op de eerste schijf van (nog te indexeren) 10.000 euro maar liefst 50 procent bedraagt. Dit heeft tot gevolg dat deze eerste schijf slechts belast wordt tegen 7,5 procent (50 procent van 15 procent).

Het voormelde plafond bedraagt ongeïndexeerd 37.500 euro. Na indexaanpassing is het voor het aanslagjaar 2010 en 2011 gelijk aan 51.920 euro. Auteursrechten die deze grens overschrijden, worden niet meer automatisch als roerende inkomsten aangemerkt. Men moet dan concreet nakijken welke aard de inkomsten hebben: als ze voortspruiten uit het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid, zal het surplus beschouwd worden als een beroepsinkomen en op overeenkomstige wijze worden belast.

De vraag op welke inkomsten dit taxatiestelsel van toepassing is, lijkt op het eerste gezicht bijzonder eenvoudig. Het zijn de inkomsten uit auteursrechten zoals die bedoeld zijn in de auteursrechtenwet. Men moet dus doodgewoon naar deze wetgeving kijken.

Maar zo eenvoudig is het niet. De fiscus heeft er bijzonder veel moeite mee, dat inkomsten die betaald worden als tegenprestatie voor het uitvoeren van een beroepsmatige activiteit als auteursrechten tegen slechts 15 procent (en soms zelfs maar 7,5 procent) zouden worden belast. De – in vergelijking met beroepsinkomsten – extreem lage taxatie van auteursrechten heeft bovendien een logisch effect: het dwingt als het ware alle belastingplichtigen de grenzen op te zoeken van wat nog juist wel, en wat niet meer als een auteursrecht kan worden beschouwd. Dat daarbij de neiging bestaat de grenzen waar mogelijk te verleggen, en dat bovendien aan grensoverschrijding wordt gedaan, is haast onvermijdelijk. Het is dan ook voorspelbaar dat binnenkort een nieuw soort fiscale betwistingen zal opduiken. Met name of de inkomsten waarvan men in de praktijk volgehouden heeft dat ze afkomstig zijn van auteursrechten, de juridische toets met de betreffende gemeenrechtelijke en fiscale wetgeving zullen kunnen doorstaan.

In de praktijk heeft men weinig houvast. De auteursrechtenwet lijkt een zeer ruime interpretatie van het begrip ‘auteursrechten’ toe te staan. Maar zoals gezegd, verzet de fiscus zich met hand en tand tegen de gedachte dat vergoedingen voor beroepsmatige prestaties als inkomsten uit de cessie of concessie van auteursrechten belast zouden kunnen worden.

Het enige concrete houvast zijn enkele voorbeelden die de minister van Financiën een tweetal jaar geleden gegeven heeft; en een paar rulings die de rulingcommissie inmiddels in dit verband heeft afgeleverd. Maar de praktische bruikbaarheid van die rulings is ook beperkt. Weliswaar aanvaardt de rulingcommissie dat bijvoorbeeld een zelfstandige persfotograaf in sommige gevallen tot 100 procent van de genoten inkomsten ook op fiscaal gebied als ‘auteursrechten’ kan aanmerken (met name, wanneer het de vergoeding betreft voor het gebruik van foto’s die hij ‘in stock’ heeft omdat hij die op eigen initiatief of tijdens vroegere opdrachten heeft genomen). Maar in die gevallen waar volgens de rulingcommissie minstens een gedeelte van de vergoeding geacht moet worden de tegenprestatie voor geleverde arbeid te zijn, weigert zij openbaar te maken hoe hoog dat gedeelte dan wel is. Zij beperkt zich tot de vermelding dat ‘x’ procent van de vergoeding belastbaar is als beroepsinkomen. Hoeveel die ‘x’ dan wel is? Daar heeft men het raden naar.

Eén punt van onzekerheid is inmiddels opgelost. De vraag was of het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen van Zelfstandigen (RSVZ) een eigen interpretatie aan de betreffende wetgeving zou geven, waar het erop aankomt te bepalen of de genoten inkomsten uit auteursrechten wel of niet in aanmerking komen voor het berekenen van de sociale bijdragen van zelfstandigen. Uit een recente nota blijkt dit niet het geval te zijn. Het RSVZ plooit zich naar de interpretatie die de fiscus zal geven: de inkomsten uit auteursrechten die de fiscale toets doorstaan, zullen ook voor de sociale bijdragen van zelfstandigen als zodanig aanvaard worden. In veel gevallen heeft dit tot gevolg dat op die inkomsten geen so-ciale bijdragen (van zelfstandigen) verschuldigd zijn.

DE AUTEUR IS ADVOCAAT EN HOOFDREDACTEUR VAN FISCOLOOG.

Jan Van Dyck

Het is voorspelbaar dat binnenkort tal van betwistingen over auteursrechten zullen opduiken.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content