ASOCIALE LOONVORMING

De Europese Commissie van voorzitter Jacques Santer is afgezwaaid met een evaluatie van de werkgelegenheidsplannen van 1998, zoals die in de lidstaten zijn geïmplementeerd. België werd daarbij flink op de korrel genomen, onder meer omdat de tewerkstelling vorig jaar in ons land met slechts 0,5% toenam, tegenover gemiddeld 1,2% in de Europese Unie. Vooral ons systeem van vervroegde pensionering wordt door de Commissie met de grond gelijk gemaakt.

Het mag verbazing wekken dat de Europese Commissie in haar evaluatie nauwelijks rept over ons systeem van loonvorming. Nochtans kan er weinig twijfel over bestaan dat de 300.000 jobs die de Commissie nog in de Belgische dienstensector ziet zitten, de komende jaren niet zullen worden gecreëerd indien er geen grondige verandering wordt doorgevoerd in ons systeem van loonvorming. De jongste jaren stonden twee elementen daarin centraal: de automatische loonindexering en de loonnorm.

Zoals inmiddels bekend, is België nog het enige geïndustrialiseerde land waar de evolutie van de brutolonen automatisch is gekoppeld aan de index van de consumptieprijzen. Met de invoering van de gezondheidsindex onderging deze binding een punctie, maar het basismechanisme bleef intact. Het feit dat de welvaarts- en inkomensevolutie in de ons omringende landen niet direct achterbleef op de Belgische, vormt een eerste element om de zin van die indexkoppeling in vraag te stellen.

Een tweede en belangrijker element in die discussie is dat, door het indexautomatisme, een belangrijk element van rigiditeit in de loonvorming ontstaat. Die rigiditeit speelt op twee niveaus. In de eerste plaats op algemeen macro-economisch niveau: als ons land een ernstige negatieve schok ondergaat, die zich uit in een recessie (een terugval in het beschikbaar nationaal inkomen) kunnen loontrekkenden alleen maar aan een neerwaartse aanpassing van hun inkomen ontkomen als ergens in het systeem tewerkstelling geofferd wordt voor inkomensbehoud. Dit heeft niks te maken met ideologische voorkeuren, maar alles met een ijzeren wet van de economie, te vergelijken met de wet van de zwaartekracht.

Het tweede niveau situeert zich bij de sectoren en vooral de individuele ondernemingen. Een markteconomisch bestel is voortdurend in beweging, met bedrijven die – op het ritme van veranderingen in preferenties van de consument – groeien en andere die wegkwijnen en herstructureren. De eerste groep van bedrijven ligt nauwelijks wakker van het bestaan van zoiets als een automatische loonindexering. Voor de tweede groep vormt het betalen van lonen die gelijke tred houden met de evolutie van de levensduurte vaak een groot probleem. Ook hier is in de grond de keuze eenvoudig: ofwel behoudt men de loonindexering en komt de tewerkstelling nog sterker in gevaar, ofwel laat men die indexering varen en geeft men prioriteit aan tewerkstelling.

Bovenop de automatische indexering van de brutolonen entte zich de jongste jaren het systeem van de loonnorm, waarbij op basis van een vergelijking met de buurlanden een maximaal percentage van reële loonstijgingen werd vastgelegd. Zo mocht dan, bijvoorbeeld, de loonmassa reëel – dus bovenop de indexaanpassingen – met niet méér dan 4% stijgen in de tijd van twee jaar. In de realiteit werd die norm voor iedereen hét richtsnoer voor de loononderhandelingen die nationaal en sectorieel werden gevoerd.

Door deze loonnorm ontstond op twee vlakken een inefficiënte en zelfs asociale situatie. Ondernemingen die zich in een sterke expansiefase bevonden – typisch voor bedrijven in dienstensectoren, zoals de Europese Commissie terecht aangeeft – konden slechts in onvoldoende mate het personeel aanwerven dat zij nodig hadden, omdat zij zich geremd zagen in hun mogelijkheden om die potentiële werknemers ook voldoende attractieve vergoedingen te bieden. En anderzijds vormden reële loonstijgingen een onverteerbare brok voor ondernemingen in moeilijkheden, die zelfs nauwelijks de loondexering aankonden.

Bovendien geeft men aan de werknemers uit die laatste categorie van ondernemingen een verkeerd signaal. Door zelfs nog een (kleine) reële loonstijging door de strot van die ondernemingen te wringen, krijgen die werknemers immers de indruk dat er zich misschien wel problemen voordoen in het bedrijf, maar dat het blijkbaar toch nog niet zo erg gesteld is. Met andere woorden: slechts weinigen van hen voelen zich geroepen om een andere baan te gaan zoeken. Het gevolg daarvan is dat er zich geregeld sociale drama’s voordoen, als opeens een bedrijf in zijn geheel over de kop gaat, met iedereen nog aan boord.

De combinatie loonindexering en loonnorm is dus niet enkel economisch zeer inefficiënt, maar het leidt ook tot sociale drama’s. Het alternatief is een veel meer op de vrije markt gericht systeem van loonvorming. Zolang de sociale partners dat niet onder ogen willen zien, blijven die 300.000 jobs een droom.

JOHAN VAN OVERTVELDT

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content