Asociale belastingen

De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Oeso) drukte vorige week België nog eens met de neus op de feiten: geen enkel ander westers land belast arbeid zo zwaar als… België.

Voor de lezers van dit blad was de Oeso-conclusie ongetwijfeld niet nieuw. De voorbije maanden publiceerden wij geregeld eigen berekeningen over de belastingdruk in België. En die wezen in exact dezelfde richting. Hoewel nagenoeg alle naoorlogse regeringen ter zake boter op het hoofd hebben, is vooral de verantwoordelijkheid van de twee regeringen- Dehaene in deze materie verpletterend.

De gevolgen van de hoge belastingen op arbeid laten zich al jaren voelen. Dat België tot de slechtst scorende landen behoort op het vlak van activiteitsgraad (het percentage werkenden ten opzichte van de totale bevolking) is maar één voorbeeld. We kunnen nog veel studiedagen wijden aan thema’s als ‘de noodzakelijke verbeteringen van ons onderwijssysteem’, ‘de gewenste hervormingen van de arbeidsmarktorganisatie’ en ‘het al dan niet heilzame karakter van arbeidsherverdeling’.

Het viel op hoe in de commentaren op de Oeso-cijfers vaak de nadruk lag op het feit dat kapitaal in ons land relatief minder wordt belast dan arbeid. De logica gebiedt dan ook, zo luidde menige argumentatie, dat men de belasting op kapitaal verhoogt en de belasting op arbeid vermindert. Heeft zo’n tweezijdige ingreep zin als men ideologische motieven zoals inkomensverdeling binnen de maatschappij op het oog heeft? Ja. Heeft zo’n verschuiving ook zin als men als beleidsobjectieven vooropstelt: een toename van de tewerkstelling, van de algemene welvaart en, als gevolg daarvan, ook een toename van de mogelijkheden om aan welzijn te doen? Neen.

Deze discussie raakt het hart van de belastingproblematiek. In principe tast elke vorm van belasting de productiecapaciteit van de maatschappij aan, zowel via aanbod- als vraageffecten. Met productiecapaciteit bedoelen we alle mogelijke vormen van goederen en diensten die via het marktmechanisme ontstaan. Bij zeer lage belastingvoeten kan men aannemen dat de overheid met de verworven fondsen zaken kan realiseren die maatschappelijk gezien meer opbrengen dan de hoger belaste jobs van de privé-markt. Basisinfrastructuur en -onderwijs en de uitbouw van een efficiënt rechtssysteem zijn daarvan typische voorbeelden.

Eigent de overheid zich meer en meer belastinggelden toe, dan bereiken de meeste westerse landen – zo leert de ervaring van de voorbije vijftig jaar – al vlug het punt waarop de maatschappelijke meerwaarde die wordt gecreëerd door de overheid niet langer opweegt tegen de beperkingen die worden opgelegd aan de privé-markten. De overheid begint op een sluipende, moeilijk meetbare manier aan nettovernietiging van welvaart en welzijn te doen.

Tegen deze achtergrond blijft natuurlijk de vraag hoe en waar de overheid optimaal haar belastingen kan heffen. In de discussie van vandaag neigt het antwoord naar de slogan ‘ minder lasten op arbeid, meer lasten op kapitaal‘. Uitgangspunt van de analyse hieromtrent moet zijn dat elk productieproces, ook in de dienstensfeer, een gecombineerde inzet van arbeid en kapitaal vergt. Zelfs software-wizards hebben, naast hun human capital en het evidente computermaterieel, behoefte aan gebouwen, infrastructuur en verplaatsingsmogelijkheden.

De totale belastingdruk op arbeid en kapitaal vormt een belangrijke determinant van het investeringsvolume dat een land kan aantrekken. De onderlinge verhouding tussen belasting op arbeid en die op kapitaal bepaalt op haar beurt mee de samenstelling van de pakketten kapitaal en arbeid waarmee men in het productieproces werkt. Vergelijk de lobby van een internationaal hotel bij ons en in de Verenigde Staten. In de Amerikaanse lobby loopt u meer personeel tegen het lijf. Dat heeft vooral te maken met de relatieve arbeidskostprijs, en die wordt dan weer in belangrijke mate bepaald door de belasting op arbeid.

De technologische stand van zaken legt wel grenzen vast waarbinnen arbeid en kapitaal voor productie van X of Y kunnen worden ingezet. De belastingdruk op de twee productiefactoren bepaalt in belangrijke mate of het uiteindelijke productieapparaat eerder arbeid dan wel kapitaal favoriseert. Het continu opdrijven van de belastingdruk op arbeid in België zorgde er decennialang voor dat in onze productie-uitbouw kapitaal de voorkeur genoot op arbeid. Vaak ging dan de term rationaliseringsinvesteringen over de lippen.

Heeft het dan geen zin om de belasting op kapitaal op te drijven? Neen, en dit om de doodeenvoudige reden dat men dan het totale investeringsvolume aantast. In onze technologisch snel evoluerende wereld zijn investeringen een conditio sine qua non om concurrentieel te blijven. En alleen door concurrentieel te blijven, verwerven we de middelen om de zwakkeren in de samenleving de nodige steun te verlenen. Een kapitaalbelasting is een asociale maatregel.

johan van overtveldt

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content