Amber in een bolleke
Stevig aan het roer van Brouwerij De Koninck staat al ruim een halve eeuw, sinds 16 augustus 1949 om precies te zijn, ‘Meneer Modeste’. Op vrijdag 24 maart wordt de 77-jarige Modeste Van den Bogaert in de bloemetjes gezet met zijn vijftigjarig jubileum als gedelegeerd bestuurder.
De Koninck is even Antwerps als het Steen of de Onze-Lieve-Vrouwkathedraal. Dat dit amberkleurige bier nog wordt geproduceerd, mag Van den Bogaert tot zijn verdiensten rekenen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was het productiematerieel verkommerd en had een bom het dak en nagenoeg alle ramen weggeblazen van het pand aan de Mechelsesteenweg, op de grens van Antwerpen en Berchem. Meneer Modeste nam de handschoen op.
Vijftig jaar later is het aantal werknemers verviervoudigd van twintig naar tachtig, waarvan de helft bij zusterbedrijf Brouwerij De Valk, een van de drie grootste Vlaamse bierdistributeurs.
De 10.000 hectoliter per jaar zijn er 140.000 geworden, waarvan 37% is bestemd voor de export, in hoofdzaak naar Nederland. Ruim 90% van alle brouwsels wordt verkocht onder de naam De Koninck (beter bekend als ‘bollekes’). De rest van het gamma bestaat uit Antoon, Cuvée, Bière Noël en Begijn. De omzet van Brouwerij De Koninck schommelt rond de 450 miljoen frank, die van de groep – met patrimoniumvennootschap Padeko – rond de 1,1 miljard frank. In Padeko zitten zowat 100 cafés in eigendom, naast 250 huurherbergen.
Het brouwen werd Modeste met de paplepel ingegeven. De kantoren waar hij nog elke dag werkt, bevinden zich op de plaats van het patriciërshuis waar Modeste op 18 augustus 1922 werd geboren. Vader Joseph vertegenwoordigde vanaf 1919 de familie Van den Bogaert, die zich met Florent Van Bauwel had geassocieerd om de brouwerij van Josephina De Koninck over te nemen.
Als oudste van vijf – één zus, drie broers – was het voor Modeste vanzelfsprekend dat hij later aan de slag zou gaan in de brouwerij. Het kostte hem tijdens de Tweede Wereldoorlog de kans om een officiersopleiding te volgen. Zijn kolonel gunde die mogelijkheid alleen aan hen die na de oorlog in het leger wilden blijven. Als tweede in rang van een peloton hielp hij bij de bevrijding van Normandische steden als Dives, Cabourg, Deauville en Honfleur, en later Brussel en Limburg. Op 11 november 1944 werd hij bij Roermond zwaar gewond, waarbij hij het zicht van zijn linkeroog verloor.
Na de oorlog haalde hij voor de middenjury zijn diploma Grieks-Latijnse humaniora. In Leuven studeerde hij vier jaar aan de Landbouwhogeschool van de Leuvense Universiteit, waarvan één aan de brouwerijschool van professor Jean De Clerck. Die assisteerde hem bij het heropstarten en moderniseren van De Koninck. Hij kon elke hulp gebruiken: amper twee weken na zijn aantreden in de brouwerij stierf zijn vader.
Van den Bogaert was in die beginjaren een duizendpoot: hij combineerde de functies van brouwer, personeelsdirecteur en pr-man. Door nieuwe mensen aan te trekken, kon hij zijn aandacht concentreren op administratieve en commerciële taken.
Hij ontpopt zich tot een echte pater familias, die tussen zijn mensen leeft. Sociale conflicten zijn er in de brouwerij nooit geweest. Bij de vakbonden hebben ze geen weet van ook maar één klacht van het personeel de jongste twintig jaar, en voor de nakende sociale verkiezingen dreigen de bonden geen kandidaten te vinden.
Medewerkers omschrijven Van den Bogaert als “joviaal, een gezellige bompa, maar ook plichtsgetrouw, nauwgezet en streng voor zichzelf”. Ooit liep hij een halve maand rond op een gebroken voet alvorens een dokter te bezoeken. “Hij laat zich weinig wijsmaken, maar staat toch open voor nieuwe ideeën op het vlak van informatica, pr en export.” Bijna legendarisch is zijn hang naar kwaliteit. De Koninck was een van de weinige brouwers die geen bier op vaten verkocht, tenzij de cafébaas kon aantonen de leidingen regelmatig te onderhouden. Als voorzitter van de Algemene Federatie van de Belgische Brouwers – de oudste beroepsfederatie van België – en later van de Confederatie van Belgische Brouwers bepleitte hij de mede-aansprakelijkheid van de café-uitbaters.
Begin jaren zestig deed de brouwerij een eerste poging om door te breken in Nederland. Er werd een achttal cafés gekocht. Modeste: “Maar eigenlijk volgde de werkelijke doorbraak pas nadat we die cafés opnieuw van de hand hadden gedaan.” De Koninck en andere ‘amber’-brouwers, zoals Vieux-Temps, Ginder Ale en Horse Ale, zochten wel eens toenadering, maar tot een samenwerking is het nooit gekomen. Modeste: “Ik zal wel te koppig zijn geweest. We hadden groter kunnen zijn, maar ik heb nooit de drang gevoeld om zoveel mogelijk te brouwen.”
Toch werd begin jaren negentig in Sint-Petersburg een joint venture opgezet met brouwerij Vjena. Kenners spreken vol lof over zoon Bernard, die erin slaagde de smerige brouwerij tot een kwaliteitsbrouwer om te toveren. Met de overname van Vjena door Carlsberg is de joint venture in het slop geraakt. Momenteel bouwt De Koninck af in Oost-Europa, en concentreert zich op expansie in Spanje, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk.
Modestes vroegere hobby’s – jagen, tennis spelen, tuinieren – hebben plaatsgemaakt voor wetenschappelijke literatuur over bio(techno)logie en meer aandacht voor zijn vijf kinderen en twaalf kleinkinderen. Over zijn opvolging maakt hij zich minder zorgen dan sommige waarnemers. Zonen Bernard (productie) en Dominique (verkoop) moeten de kans krijgen om zich waar te maken, vindt hij. Of De Koninck een familiebedrijf blijft? “Er is niets dat stabiel blijft op deze wereld. Ik heb nu thuis internet. Mijn kleinzoon van twaalf is mijn beste leermeester.”
luc huysmans
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier