Als het geld wegloopt
Griekse en Spaanse banken zien de tegoeden op hun rekeningen smelten als sneeuw voor de zon. Als het tot een echte bankrun komt in de hele eurozone, zijn de gevolgen niet te overzien. Een Europees garantiefonds lijkt een goed idee.
De grootste vrees van Europese politici en bankiers is dat het langzame wegsijpelen van deposito’s uit Griekse en Spaanse banken ontaardt in een echte run on the bank. En dat de paniek niet beperkt zou blijven tot de landen in moeilijkheden, maar dat alle Europese banken hun geld zouden zien verdwijnen.
De vraag is hoe zo’n bankrun vermeden kan worden. Want zodra die begint, is hij nauwelijks te beheersen en kan dat leiden tot een massale kapitaalvlucht, weg van de zogenoemde perifere landen van de eurozone, die samen 1,8 biljoen euro aan deposito’s van gezinnen aanhouden ( zie grafiek op pag. 21). Steeds meer mensen denken dat het antwoord een grotere financiële integratie is. Op 30 mei wees de Europese Commissie op de wenselijkheid om “een volledige economische en monetaire unie, waaronder een bancaire unie, een geïntegreerd financieel toezicht en één enkele depositogarantieregeling”.
De eerste stap bestaat erin het vertrouwen in de banken te herstellen door ervoor te zorgen dat ze voldoende kapitaal hebben om weerstand te bieden aan de crisis. Banken herkapitaliseren is immers veel goedkoper dan al hun deposito’s dekken. Pogingen om het vertrouwen te herstellen zijn tot nu toe echter nefast afgelopen. In de voorbije twee jaar heeft Europa twee keer geprobeerd om spaarders en beleggers gerust te stellen door de banken te onderwerpen aan een ‘stresstest’, waarin een economische inzinking nagebootst werd. Keer op keer werden die tests al snel gevolgd door onthullingen over diepe gaten in de kapitaalvoorraad van sommige banken. Omdat sommige nationale toezichthouders het vertrouwen van de markt verloren hebben, moeten ze buitenstaanders binnenhalen om te bepalen hoeveel kapitaal hun banken nodig hebben.
Het kapitaal effectief optrekken is het volgende grote probleem voor landen als Spanje of Italië, die nu al moeite hebben om de markt ervan te overtuigen dat hun openbare schuld houdbaar is. Bij voorkeur moet die verhoging komen van het Europees Stabilisatiemechanisme (ESM), in de vorm van een rechtstreekse kapitaalinjectie in de banken, eerder dan van leningen aan staten die het geld dan gebruiken om hun noodlijdende geldschieters te herkapitaliseren.
Kapitaal injecteren ligt politiek echter moeilijk. Kernlanden als Duitsland vrezen dat ze een deel van hun greep op het beleid in de landen aan de rand van de eurozone verliezen als actief vermogen overgeheveld wordt. Ze dreigen ook meer geld te verliezen als het ESM het risico neemt om te investeren in banken, vooral omdat ze van de balansen van de banken nog minder weten dan van de rekeningen van de nationale overheden. De perifere landen zijn ook allerminst scheutig om de zeggenschap over hun belangrijke banken over te dragen aan de bureaucraten in Brussel. Tenzij de kapitaalinbreng gelijktijdig gepaard gaat met een hervorming van de regulering, kan het zijn dat de plaatselijke toezichthouders de banken ertoe aanzetten om guller leningen toe te staan in eigen land, omdat het risico op verliezen toch geëxporteerd werd.
Europees garantiefonds
Bovendien is een herkapitalisatie geen wondermiddel tegen een bankrun. Sommige spaarders vrezen immers niet alleen dat hun bank over de kop kan gaan, maar ook dat hun euro’s van de ene dag op de andere omgezet worden in een munt die minder waard is. De spaarders in de periferie hebben dan ook behoefte aan een aanvullende geruststelling dat hun geld veilig is.
Dat is een taak van nationale depositogarantiefondsen. Die worden meestal gefinancierd met activa ter waarde van ongeveer 1,5 procent van de verzekerde deposito’s. Als een middelgrote bank failliet gaat, kunnen zulke fondsen de spaarders doorgaans onmiddellijk uitbetalen. De Europese landen verzekeren de deposito’s tot 100.000 euro. Voor grote banken of in het geval van een systeemcrisis worden de fondsen doorgaans gedekt door de overheid.
Zulke systemen werken prima in normale tijden, maar ze zijn van weinig nut om de mensen ervan te overtuigen dat hun deposito’s niet terugbetaald worden in een andere munteenheid. Dat heeft geleid tot een oproep om een Europees verzekeringsfonds in het leven te roepen dat de terugbetaling in euro garandeert. Dat lijkt een aantrekkelijk idee, maar de politieke en logistieke consequenties zijn gigantisch.
Gezinnen en ondernemingen hebben in heel de eurozone 7,6 biljoen euro staan bij de banken. Stel dat we de verzekering beperken tot alleen maar het geld van de gezinnen, dan hebben we het nog altijd over 5,9 biljoen euro. Maar ook dat bedrag moet niet volledig gedekt worden. In een studie uit 2010 schat de Europese Commissie dat 72 procent van de deposito’s onder de limiet van 100.000 euro valt. Anderzijds moet een Europees fonds niet zo groot zijn dat het al het spaargeld in de eurozone kan verzekeren. Als het groot genoeg is voor het geld in de periferie is dat voldoende, omdat aangenomen wordt dat het geld vermoedelijk naar banken in kernlanden als Duitsland zal vloeien. Een fonds dat zowat 1,3 biljoen euro kan verzekeren, lijkt dan voldoende.
De vraag is dan hoeveel van dat bedrag op voorhand opzij moet staan. Economen van Citigroup gaan ervan uit dat zo’n fonds van start moet gaan met een basisfinanciering van 2 procent van de verzekerde deposito’s. Dat bedrag moet dan aangevuld worden met een bijkomende premie om het risico te dekken dat perifere landen uit de euro stappen en dat hun munt daarna zou ontwaarden. Aangenomen dat er minder dan 10 procent kans is dat alle perifere landen uit de euro stappen en dat, indien ze dat zouden doen, hun munt met 30 procent in waarde daalt, dan heeft zo’n geprefinancierd systeem 154 tot 198 miljard euro nodig. Het zou in normale omstandigheden gespekt worden met een kleine verzekeringspremie op de deposito’s, maar omdat op dit ogenblik het geld nodig is om het vertrouwen te herstellen, moet het ESM het ondersteunen.
Nogmaals, niets van dat alles is vanzelfsprekend. De banken en kiezers in de kernlanden hebben weinig appetijt om de spaargelden in de perifere landen te verzekeren. Zonder opgedreven toezicht zou dat ertoe leiden dat de banken te veel risico nemen. De critici voeren aan dat zelfs een vooraf gefinancierd fonds al snel zal leeglopen als er een bankrun plaatsvindt. Maar een gebrekkig programma is nog altijd beter dan helemaal niets.
THE ECONOMIST
Spaarders vrezen niet alleen dat hun bank over de kop kan gaan, maar ook dat hun euro’s van de ene dag op de andere omgezet worden in een munt die minder waard is.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier