Alleen nog schulden van meer dan één jaar

Handelaars, nijveraars, landbouwers en beoefenaars van vrije beroepen moeten bij het invullen van hun aangifte in de personenbelasting vooral letten op de aangepaste berekening van het ‘belastingkrediet’.

Met ingang van het aanslagjaar 1997 hebben ondernemingen en beoefenaars van vrije beroepen recht op de verrekening van een belastingkrediet dat wordt berekend in functie van de stijging van hun eigen middelen. De voorwaarden waaronder het wordt toegekend en de berekeningsmodaliteiten verschillen sterk, naargelang het van toepassing is in de vennootschapsbelasting dan wel in de personenbelasting.

Vandaag staan we (opnieuw) stil bij het belastingkrediet in de personenbelasting. Vooral omdat daar een voor de praktijk niet onbelangrijke precisering te melden valt.

Genieters.

Wie heeft er in de personenbelasting recht op de verrekening van het belastingkrediet? Dat zijn de uitbaters van een handels-, nijverheids- of landbouwonderneming, en de beoefenaars van een vrij beroep (artsen, notarissen enzovoort). Het belastingkrediet geldt dus niet voor alle zelfstandigen.

Bestuurders of zaakvoerders van vennootschappen hebben doorgaans ook het zelfstandigenstatuut; maar zij hebben geen recht op het belastingkrediet. Het voordeel is (in de personenbelasting) voorbehouden aan wie in eigen naam een zaak uitbaat of een vrij beroep uitoefent.

Voordeel.

Het belastingkrediet houdt in dat een bepaald bedrag wordt verrekend met de uiteindelijk verschuldigde personenbelasting. Dat bedrag is gelijk aan 10% van de stijging van de eigen middelen. Met dien verstande dat het belastingkrediet per jaar niet meer kan bedragen dan 150.000 frank.

Stijgen de eigen middelen met bijvoorbeeld 1.000.000 frank, dan heeft men recht op een verrekenbaar bedrag van 100.000 frank. Stijgen ze in een bepaald jaar met 2.000.000 frank, dan heeft men in principe ook recht op een belastingkrediet van 10%; maar aangezien het dan de absolute grens van 150.000 frank per jaar overstijgt, wordt het tot dat bedrag beperkt.

Berekening.

Hoe berekent men de stijging van de eigen middelen? Men neemt als eerste vergelijkingspunt (A) de eigen middelen van het belastbare tijdperk. Vervolgens kijkt men na hoe hoog de eigen middelen waren in elk van de drie daaraan voorafgaande belastbare tijdperken. Het hoogste bedrag aan eigen middelen van één van deze drie jaren vormt het tweede vergelijkingspunt (B). Het positieve verschil tussen deze twee vergelijkingspunten (A-B) wordt geacht de stijging van de eigen middelen te zijn.

Een voorbeeld. Stel dat er 3.000.000 frank eigen middelen waren in het belastbare tijdperk 1999. Die moeten dan vergeleken worden met de eigen middelen van de driejarige referteperiode 1998, 1997 en 1996. Stel dat er 2.000.000 frank eigen middelen waren in 1998, 2.500.000 frank in 1997 en 2.200.000 frank in 1996.

Het tweede vergelijkingspunt wordt dan gevormd door de eigen middelen van het belastbare tijdperk 1997. Toen waren ze immers het hoogst.

De stijging van de eigen middelen die voor het belastbare tijdperk 1999 in aanmerking komt, is dan gelijk aan 3.000.000 frank (eigen middelen van 1999) min 2.500.000 frank (eigen middelen van 1997) of 500.000 frank. Het belastingkrediet zal derhalve gelijk zijn aan 50.000 frank (10% van de stijging).

Eigen middelen.

Een ander probleem betreft de berekening van de eigen middelen. Daarvoor moet ook weer een vergelijking worden gemaakt.

De eigen middelen zijn in deze context gelijk aan het verschil tussen – enerzijds – de fiscale waarde van de vaste activa die voor de uitoefening van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt; en – anderzijds – het bedrag van de schulden die betrekking hebben op de uitgeoefende beroepswerkzaamheid.

Een handelaar bijvoorbeeld met 5.000.000 frank vaste beroepsactiva en 2.000.000 frank beroepsmatige schulden wordt dus geacht 3.000.000 frank eigen middelen te hebben.

Activa.

Wie nauwkeurig wil berekenen hoe hoog zijn belastingkrediet is, moet evenwel nog dieper graven. Zo moet hij om te beginnen weten welke activa voor de berekening in aanmerking komen. Algemeen genomen zijn dat de vaste activa die als zodanig zijn geboekt, of waarop fiscale afschrijvingen zijn aangenomen.

Bij het berekenen van de eigen middelen worden ze in aanmerking genomen voor hun fiscale waarde. Die is gelijk aan de aanschaffings- of beleggingswaarde na aftrek van de fiscaal aangenomen waardeverminderingen en afschrijvingen. Een machine van 1.000.000 frank die (fiscaal) al voor de helft is afgeschreven, komt dus nog slechts in aanmerking voor 500.000 frank.

Schulden.

Vervolgens rijst de vraag wat onder schulden moet worden verstaan.

De wet zegt dat rekening moet worden gehouden met de schulden die betrekking hebben op de uitgeoefende beroepswerkzaamheid. Maar wat daar precies onder moet worden verstaan, is niet erg duidelijk. Zijn het alle schulden die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid zijn aangegaan? Of gaat het alleen om schulden met een zekere looptijd?

Om die knoop door te hakken, heeft de wetgever vorig jaar beslist de wet aan te passen. Sindsdien staat klaar en duidelijk vermeld dat alleen de schulden in aanmerking komen die een oorspronkelijke looptijd hebben van meer dan één jaar. Het resultaat daarvan is dat in veel gevallen minder schulden in aanmerking moeten worden genomen, waardoor het bedrag aan eigen middelen stijgt en ook het belastingkrediet in de gunstige zin zal worden beïnvloed.

Gevolg.

De precisering geldt met ingang van het aanslagjaar 2000. Dit wil zeggen dat zij meteen mag worden toegepast bij het berekenen van het belastingkrediet dat dit jaar in de aangifte in de personenbelasting moet worden genoteerd.

Een en ander heeft wel tot gevolg dat de berekening er dit jaar niet simpeler op wordt. Om te bepalen hoe hoog de stijging van de eigen middelen is, moet men immers (zoals gezegd) de eigen middelen van het belastbare tijdperk vergelijken met de eigen middelen van de drie daaraan voorafgaande belastbare tijdperken. Blijkbaar kan men daarbij niet volstaan met een eenvoudige verwijzing naar de eigen middelen die men in de voorbije jaren (naar aanleiding van de aangifte in de personenbelasting van die jaren) heeft berekend. Met ingang van het aanslagjaar 2000 moet bij de berekening van de eigen middelen immers worden uitgegaan van de schulden met een oorspronkelijke looptijd van minstens één jaar. Blijkbaar geldt dit niet alleen bij de berekening van de eigen middelen van het belastbare tijdperk dat met het aanslagjaar 2000 is verbonden; maar ook voor de eigen middelen van de drie daaraan voorafgaande belastbare tijdperken waarmee de vergelijking moet worden gemaakt.

Onlogisch is dat niet. Anders redeneren zou er immers op neerkomen dat men appelen met peren vergelijkt. Wie in het verleden bij het berekenen van de eigen middelen rekening heeft gehouden met meer schulden dan alleen maar de schulden met een oorspronkelijke looptijd van minstens één jaar, zal de berekening dan ook – met het oog op de vaststelling van het belastingkrediet dat voor het aanslagjaar 2000 van toepassing is – moeten herdoen.

Schuldfinanciering.

Dat het belastingkrediet wordt berekend in functie van de stijging van de eigen middelen betekent dat het belastingvoordeel slechts optimaal zal zijn voor wie aan zelffinanciering doet. Wie bijvoorbeeld een machine aankoopt van 1.000.000 frank en daarvoor een lening (met een oorspronkelijke duurtijd van minstens één jaar) aangaat van ook 1.000.000 frank, heeft – voor de toepassing van het belastingkrediet – geen eigen middelen en dus ook geen recht op het belastingkrediet.

Maar, zoals u inmiddels begrepen zal hebben, zijn er nogal wat variabelen in het spel. Niet alle schulden spelen mee. En de afschrijvingen op de activa houden niet noodzakelijk gelijke tred met de afbouw van de schulden. De eigen middelen kunnen zodoende, afhankelijk van de feitelijke situatie, sterk verschillen van geval tot geval. Vandaar dat het alleszins de moeite loont om de berekening te maken.

Echtgenoot.

Wie ze maakt, mag bovendien niet vergeten ze afzonderlijk per echtgenoot te maken. De wetgever heeft vorig jaar immers uitdrukkelijk bevestigd dat het belastingkrediet voor iedere echtgenoot afzonderlijk moet worden vastgesteld. Een hoge schuldfinanciering van de ene echtgenoot kan zodoende geen invloed hebben op het belastingkrediet waarop de andere echtgenoot in voorkomend geval recht heeft.

Deze laatste precisering verandert overigens niets aan de bestaande regeling. De administratie heeft de berekening ook in het verleden al voor elke echtgenoot afzonderlijk gemaakt. Maar die berekeningswijze stond niet met zoveel woorden in de wet vermeld. De wettelijke bevestiging heeft uitsluitend tot gevolg dat de administratieve zienswijze een onbetwistbare wettelijke grondslag krijgt.

jan van dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content