‘Alleen het aso aanpakken is niet genoeg’

De Vlaamse regering bereikte maar nipt een akkoord over de onderwijshervorming en de N-VA wil het na de verkiezingen herbekijken. Het maakt van Onderwijs een sleutelportefeuille. Trends sprak over het onderwijsdilemma met OESO-specialist Dirk Van Damme.

Aan de zondagse familiedis is iedereen onderwijsexpert. Maar de Vlaming Dirk Van Damme is het nog net iets meer. In de eerste plaats omdat hij jarenlang onderwijskunde doceerde aan de UGent, maar vooral omdat hij vanuit Parijs voor de OESO de onderzoekscel over onderwijs leidt. De Gentenaar bevolkte veertien jaar lang de kabinetten van opeenvolgende onderwijsministers. Hij was onderwijsexpert bij Luc Vanden Bossche (sp.a) en Marleen Vanderpoorten (Open Vld), en kabinetschef bij Frank Vandenbroucke (sp.a).

Eigenlijk gaat de discussie over een onderwijshervorming die hij de afgelopen twintig jaar mee op de rails zette. Niet verwonderlijk dat Van Damme zich dezer dagen in een opiniebijdrage her en der uitspreekt over de discussie. “Als de electorale koorts is gezakt, zal de volgende minister de onderwijshervorming wel moeten uitvoeren”, zegt Van Damme.

Het onderwijsdebat mag dan electorale munitie opleveren, niemand is tegen kwalitatief onderwijs. Moeten we vernieuwen om dat te bereiken of gewoon het bestaande systeem behouden?

DIRK VAN DAMME. “Ons onderwijs doet het in internationale vergelijkingen heel goed. Maar ik zie een licht dalende tendens in een aantal segmenten. We hebben al langer problemen met de zwakkere leerlingen, maar je ziet nu ook dat onze beste leerlingen het minder goed beginnen te doen. Dat baart steeds meer zorgen omdat je zo het excellentieniveau dreigt prijs te geven. Dat is nog niet zo, maar als de beste leerlingen consistent zakken in de PISA-rankings (Programme for International Student Assessment, nvdr.), moet je je afvragen hoe dat komt.”

En hoe komt dat?

VAN DAMME. “Daar zijn veel oorzaken voor. Het heeft te maken met de kwaliteit van de lerarenopleiding en van de leraren, maar ook met de structuur van het systeem. Het Vlaamse onderwijs is succesvol voor 85 procent van de leerlingen. Maar die 15 procent aan de onderkant raakt maar niet opgelost.”

De discussie is verschoven naar het bovenste segment. Is dat zinnig?

VAN DAMME. “Ideologisch zit ik aan de linkerkant van het debat, maar met progressieve onderwijssociologen die alleen focussen op de impact van sociale ongelijkheid op de onderwijskansen ben ik het oneens. Die impact is in ons land vrij groot, maar je kunt nooit een onderwijshervorming doen slagen als je er het excellentieniveau niet in betrekt. Die dimensie heeft de N-VA aan het debat toegevoegd en dat juich ik toe. Een land heeft een excellentieniveau nodig dat de innovators van de kenniseconomie van morgen kan vormen.”

Is dat de belangrijkste troef van een kenniseconomie?

VAN DAMME. “De bovenste 60 procent is de motor van een kenniseconomie. De middenmoot is dus even belangrijk. Vlaanderen heeft een goed menselijk kapitaal, maar je moet wel maken dat het mee evolueert met de economische en maatschappelijke ontwikkelingen.

“Dat vergt inspanningen aan de onderkant en de bovenkant. Het discours van Bart De Wever is dus een legitieme aanvulling. Dat wil niet zeggen dat ik de visie van de N-VA helemaal onderschrijf. Ze lijkt me te veel gebaseerd op de opvattingen uit de twintigste eeuw. Toen was het systeem gericht op de selectie van de beste 10 tot 20 procent. Dat model kun je volgens de OESO in de eenentwintigste eeuw niet meer handhaven. Je moet gaan naar een onderwijssysteem dat veel meer mensen naar een veel hoger niveau van kennis en competentie brengt. Enkel het aso aanpakken, is niet genoeg.”

De onderwijshervorming wil het zogenaamde watervalsysteem — leerlingen die sterk beginnen om vervolgens te zakken — tegengaan. Is de afschaffing van aso, tso en bso daartoe de juiste optie?

VAN DAMME. “Dat gaat over het wegnemen van labels. Er is daarbij een grote semantische verwarring: niemand gaat ooit de richtingen uit het aso, tso of bso afschaffen. De vraag is veel meer of je die studierichtingen moet blijven groeperen onder die labels. Misschien is een andere ordening veel logischer.

“Vroeger had je een denkende elite, mensen die het technisch uitvoerden en mensen die het vuile werk opknapten. Die driedeling is achterhaald. Je moet erkennen dat de arbeidsmarkt is veranderd en dat je dus naar een meer gediversifieerde aanpak moet evolueren. Dat gaat over welke soort competenties mensen nodig hebben en veel minder over het afschaffen van richtingen.

“Ik ben daarom niet tegen het behoud van de Grieks-Latijnse. Het aso als geheel veroorzaakt problemen. Het aso is zelfs problematischer dan het tso. Als je de gemiddelde tewerkstelling van mensen met een aso-diploma vergelijkt met de gemiddelde tewerkstelling van mensen met een tso-diploma, doen de aso’ers het slechter. Er loopt in een aantal richtingen iets mis: ze bereiden onvoldoende voor op het hoger onderwijs en ze zijn niet goed genoeg als opstap naar de arbeidsmarkt.”

Het bedrijfsleven verkondigt al jaren dat het technisch onderwijs functioneert op basis van verouderde kennisstandaarden.

VAN DAMME. “De technologische ontwikkelingen in de industrie nemen zo’n vlucht dat het onderwijs niet meer in staat is mensen op te leiden op het niveau van de industrie. Er moet veel meer samenwerking komen met bedrijfsleven. Het grote probleem is — en dat is de reden dat ook Voka-werkgevers achter een onderwijshervorming staan — dat het onderwijssysteem niet meer levert wat de bedrijven nodig hebben. Er stromen te veel aso’ers uit en te weinig mensen die technisch goed opgeleid zijn.

“Vandaar het belang van de discussie over de eerste graad. Als kinderen direct na de lagere school een keuze moeten maken, is die vaak ingegeven door de sociale ambitie van de ouders. Daar is de mislukking voor een stuk aan te wijten. Veel technische scholen hebben niet meer de instroom die ze nodig hebben: de aantallen zijn te laag en de motivatie bij de leerlingen is door het watervaleffect niet optimaal. Dat creëert op de arbeidsmarkt steeds duidelijkere problemen.”

Het aso behouden, is dus geen optie en de enige logische weg is een grondige onderwijshervorming?

VAN DAMME. “Absoluut. Ik ben een van de weinigen die vinden dat het akkoord over de onderwijshervorming een goed akkoord is. Natuurlijk zitten daar compromissen in, maar dat is met elk politiek akkoord zo. De politieke context en electorale koorts maken dat iedereen verschillende accenten legt, maar in essentie is het geen slecht akkoord.”

Waarom is er dan zoveel kritiek op?

VAN DAMME. “Omdat je een ideologische botsing krijgt die vroeger in het Vlaamse onderwijsbeleid nagenoeg afwezig was. De consensus is doorbroken, maar dat is niet zo erg. Onderwijs mag het onderwerp van debat zijn. De N-VA profileert zich meer met een conservatieve onderwijsvisie. Daardoor krijg je een soort polarisatie in het debat, spijtig genoeg met veel misverstanden en semantische discussies. Ik ben ervan overtuigd dat de onderwijshervorming op de rails komt, zodra de electorale rust is teruggekeerd. Er zijn veel te veel mensen die overtuigd zijn van de noodzaak van die hervorming. Ook bij de N-VA.”

Elke hervorming staat of valt met de leraren. Recente berichten over een gebrek aan kwaliteit in de lerarenopleiding zijn alarmerend.

VAN DAMME. “Dat is een ander debat, en op zich heeft de onderwijshervorming daar weinig mee te maken. Maar de komende regering moet daar wel werk van maken. Niet enkel door de lerarenopleiding te hervormen. Sleutelen aan die opleiding heeft pas over twintig jaar impact. Er moet ook iets gebeuren voor de leraren die nu actief zijn. We moeten werken aan de professionele ontwikkeling en de bijscholing van het bestaande korps. We moeten de leraren naar een hoger niveau trekken.”

U zet de vaste benoeming ter discussie?

VAN DAMME. “Dat is een delicaat thema. Uiteindelijk moeten we naar een dynamischer loopbaanbeleid. Je moet de kans geven aan mensen om promotie te maken. Je moet de leraren evalueren en hen ook kunnen aanspreken op hun professionaliteit en hun competentie. Of daarmee ook de vaste benoeming wegvalt, valt nog te bekijken, maar ik vrees dat net zoals bij andere beroepen die evolutie eraan zit te komen.”

En hoe beoordeelt u de aansluiting met het hoger onderwijs?

VAN DAMME. “Daarover zijn weinig empirische gegevens beschikbaar, maar ik ben er wel vrij overtuigd van dat de kwaliteit van de universiteiten en de hogescholen in Vlaanderen internationaal zeer goed is. De doorstroom van secundair naar hoger onderwijs blijft echter een probleem.”

De financiering van universiteiten gebeurt voor een groot stuk op basis van studentenaantallen. Volgens sommigen is dat de oorzaak.

VAN DAMME. “Ik heb dat financieringsmodel mee uitgedokterd. Dus als dat zo is, ben ik mee schuldig. Laat ik echter duidelijk zijn: ik vind niet dat onze hogescholen en universiteiten op een slechte manier worden gefinancierd. Het is legitiem te kijken hoe erg de studentenaantallen moeten wegen op de financiering. De vraag luidt nu: zijn we daarin misschien te ver gegaan?

“Hetzelfde geldt voor de discussie over de outputfinanciering. Ik denk dat het model vrij evenwichtig in elkaar zit, maar er zijn mensen die zeggen dat outputfinanciering leidt tot het diplomeren omwille van de centen. Ik schat die kans klein in, maar begrijp dat daar opnieuw kritisch naar wordt gekeken.”

Wat moet een volgende minister van Onderwijs volgens u doen?

VAN DAMME. “In de eerste plaats het masterplan verder uitwerken en uitvoeren. De onderwijshervorming is nu nog een vage tekst waarin veel moet worden ingevuld. Een tweede en belangrijke opdracht draait rond de hervorming van de lerarenopleiding. Ik ben in dat verband voor een toelatingsproef voor de lerarenopleiding. Het kan zijn dat je dan een lerarentekort creëert voor enkele jaren, maar er zijn buitenlandse voorbeelden — in Groot-Brittannië en het Canadese Ontario bijvoorbeeld — waar het niveau door zo’n maatregel toch omhoogging.”

ROELAND BYL, FOTOGRAFIE THOMAS DE BOEVER

“Het grote probleem is dat het onderwijssysteem niet meer levert wat de bedrijven nodig hebben”

“Het Vlaamse onderwijs is succesvol voor 85 procent van de leerlingen. Maar de overige 15 procent raakt maar niet opgelost”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content