Academia’s zeepbel
Amerikaanse studenten lenen meer dan ooit, terwijl hun universiteiten zich volgens critici op een financieel onhoudbaar pad bevinden, een situatie die ook wel de college bubble wordt genoemd.
Het hoger onderwijs in de Verenigde Staten valt in feite uiteen in twee systemen. Eén bestaat uit selectieve universiteiten waarvoor kandidaten zich kunnen aanmelden, zoals Harvard en Yale, maar ook minder bekende instellingen als Vassar, Penn State en Kenyon. Dat is de top van Academia, de elite die het merendeel van haar aspirant-studenten afwijst. Stanford bijvoorbeeld ontving voor het volgende collegejaar 42.167 aanvragen, waarvan het er 2138 accepteerde. Dat zijn de universiteiten die we uit films kennen, waar jongelui met hun boeken onder de arm langs oude eiken flaneren, op weg naar colleges die ze krijgen in met klimop begroeide faux kastelen. Universiteiten zijn serene plekken, is het beeld dat zo opgehangen wordt.
Dat is echter niet het soort hoger onderwijs waarmee de meeste Amerikanen te maken krijgen. Zij komen terecht op gemeenschapsuniversiteiten (community colleges) en andere regionale instellingen waar de meeste kandidaten gewoon worden aangenomen. De studenten combineren er hun studie vaak met een voltijdse baan of de zorg voor kinderen, met als gevolg dat velen voortijdig afhaken. Dat is de populistische tak van het hoger onderwijs, waartoe zo’n 80 procent van de universiteiten behoort.
Beide types instellingen worstelen met wat de economen William Baumol en William Bowen in de jaren zestig de ‘kostenziekte’ hebben genoemd. Daarvan is sprake als de kosten in een economische sector sneller stijgen dan de productiviteit. Dat is in het hoger onderwijs duidelijk het geval: in de collegezalen op Harvard zie je hetzelfde aantal studenten als een eeuw geleden, terwijl de salarissen van de medewerkers — van professor tot schoonmaker — mee zijn gestegen met het prijsniveau van de algemene economie.
Stijgende collegegelden
Het gaat zo ver dat de kredietbeoordelaar Moody’s een negatieve verwachting uitgaf voor de hele sector van het Amerikaanse hoger onderwijs. Van de 4000 universiteiten in het land zouden er maar zo’n 500 financieel stabiel zijn. Standard & Poor’s en Bain & Company publiceerden vergelijkbare analyses. Bijna driekwart van de universiteiten kampt met dalende netto-inkomsten uit collegegelden, terwijl de kosten blijven stijgen.
Gerenommeerde private onderzoeksuniversiteiten als Harvard, Princeton en Yale kunnen dat probleem vrij eenvoudig opvangen dankzij de donaties die ze ontvangen van hun alumni en andere welwillenden. Voor publieke universiteiten is dat moeilijker, zeker nu veel staten hun onderwijssubsidies verlagen. In 1987 financierden de staten nog zo’n driekwart van het budget van openbare universiteiten, tegenwoordig nog maar de helft. De andere helft moet van de studenten komen. Dat leidt tot stijgende collegegelden, net nu de Amerikaanse middenklasse het zwaar heeft. De gemiddelde collegegelden voor dit academiejaar bedragen volgens de College Board 30.094 dollar op private universiteiten, 22.203 voor out-of-statestudenten aan openbare universiteiten en 8893 dollar voor lokale studenten op openbare universiteiten.
Richard Vedder, econoom van Ohio University en verbonden aan de conservatieve denktank American Enterprise Institute, vergelijkt de situatie van het Amerikaanse hoger onderwijs met die van de huizenmarkt in 2008. “Er is een college bubble“, zegt hij stellig. “Net als de huizenprijzen destijds worden de prijzen voor een academische opleiding gigantisch opgestuwd. En net als toen komen mensen tot de ontdekking dat hun investering wellicht minder waard is dan ze verwachtten.”
Ter illustratie wijst Vedder op recente cijfers van het Bureau of Labor Statistics, waaruit blijkt dat 284.000 afgestudeerde academici voor het wettelijke minimumloon van 7,25 dollar per uur werken (in 2006 waren dat er nog maar 127.000).
Een andere overeenkomst met de huizenzeepbel is volgens Vedder dat mensen hypotheken afsloten die ze niet konden afbetalen. “Dat zien we nu ook gebeuren met studieleningen.” Volgens het Consumer Financial Protection Bureau lopen ruim 7 miljoen Amerikanen 270 dagen of meer achter in de afbetaling van hun studentenleningen. Amerikanen hebben 1 biljoen euro aan studentenleningen uitstaan. De gemiddelde afgestudeerde had in 2012 een studieschuld van 29.400 dollar.
Een streepje voor
Onder die omstandigheden kan het groeimodel dat Amerikaanse universiteiten hanteren, funest worden. “Ze hebben een onstilbare honger naar meer inkomsten. Die zijn afhankelijk van twee zaken: hogere collegegelden en een stijgend aantal studenten. Maar geen van beide is onuitputtelijk. Zo groeit de bevolking tussen 18 en 22 jaar momenteel niet. Als de prijzen blijven stijgen, neemt bovendien op een gegeven moment het aantal aanvragen van kandidaat-studenten af. Dan is het gewoon te duur geworden.”
Wat Vedder betreft, hoeven universiteiten die in financiële problemen raken, niet te worden gered. “De beroemde econoom Joseph Schumpeter noemde dat creatieve destructie: in een dynamische maatschappij sterven de ondernemingen die niet bieden wat de klant wil of nodig heeft. Dat kan ook gebeuren met universiteiten.”
Zo’n vaart loopt het niet, denkt Louis Soares, vice-president van de American Council on Education, die 1800 partijen uit het hoger onderwijs onder zijn leden telt: “Vooralsnog zie ik geen harde bewijzen dat er een zeepbel is.” Hij is wel bezorgd over de betaalbaarheid van een universitaire studie in de VS. “Hoewel ik denk dat de gemiddelde studieschuld nog beheersbaar is, moeten we daarover nadenken. Maar vooralsnog duiden alle data erop dat een universitaire opleiding de tijd en de middelen volledig waard zijn.”
Soares heeft een punt. Het mag dan zo zijn dat een toenemend aantal afgestudeerden niet meer dan het minimumloon verdient, hogeropgeleiden hebben nog altijd een streepje voor op de arbeidsmarkt. Ze verdienen gemiddeld 84 procent meer dan mensen die alleen een diploma van de middelbare school hebben en zijn minder vaak werkloos (3,8 versus 7,3 % in oktober 2013).
Ongelijkheid neemt toe
Het aantal afgestudeerde Amerikanen neemt de jongste jaren toe. Volgens het National Center for Education Statistics had ruim een derde van alle Amerikanen tussen 25 en 29 jaar een bachelordiploma. In 1995 was dat minder dan een kwart, in 1975 iets meer dan een vijfde. Dat is geen toeval: sinds de Tweede Wereldoorlog is het beleid van de Amerikaanse overheid erop gericht het hoger onderwijs voor alle klassen toegankelijk te maken. Aanvankelijk leek dat te lukken, maar intussen is het hoger onderwijs in de Verenigde Staten volgens Suzanne Mettler, hoogleraar bestuurskunde aan Cornell University, verworden tot een kastesysteem, “afgescheiden en ongelijk voor studenten uit verschillende inkomensgroepen”.
De collegegelden van topuniversiteiten als Stanford of Vassar kunnen oplopen tot 50.000 dollar. Beurzen die die kosten (deels) dekken, worden meestal verstrekt op basis van testscores. Studenten die goed scoren, blijken in de regel uit de hogere inkomensgroepen te komen. Armere studenten zijn derhalve veeleer aangewezen op de goedkopere, openbare universiteiten. Maar omdat ook daar de collegegelden almaar stijgen, neemt ook daar de ongelijkheid toe. Net als in de jaren vlak na de Tweede Wereldoorlog moet de federale overheid het voortouw nemen in de emancipatie van de lagere klassen, vindt Mettler. Maar in de VS is traditioneel het verzet tegen door de federale overheid gestimuleerde veranderingen groot. “Verandering moet van binnenuit komen”, is de reactie van Suares.
MARS VAN GRUNSVEN IN DE VS
Bijna driekwart van de Amerikaanse universiteiten kampt met dalende netto-inkomsten uit collegegelden, terwijl de kosten blijven stijgen.
De gemiddelde afgestudeerde in de VS had in 2012 een studieschuld van 29.400 dollar.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier