‘Aanvullend pensioen moet koopkracht behouden’
De verzekeraars trokken al enkele jaren geleden aan de alarmbel. Zij garanderen het wettelijke minimumrendement voor groepsverzekeringen niet meer. Daardoor dreigt de factuur voor de werkgevers hoog op te lopen. “De oplossing is doodsimpel”, zegt Philip Neyt, een autoriteit in pensioenen. “We moeten overstappen naar een wettelijk minimumrendement aangepast aan de inflatie.”
Philip Neyt is voorzitter van de Belgische Vereniging van Pensioeninstellingen (BVPI). Die vereniging viert dit jaar haar veertigjarige bestaan en verdedigt de belangen van bedrijfs- en sectorpensioenfondsen. Samen met de verzekeraars (groepsverzekeringen) zorgen de pensioenfondsen voor het aanvullende pensioen van miljoenen werknemers in ons land.
“Werkgevers spelen het aanvullende pensioen, dat zij voor hun werknemers opbouwen via een groepsverzekering of een pensioenfonds, onvoldoende uit als troef”, vindt Neyt. Hij denkt met heimwee terug aan de presentaties die General Motors ongeveer 25 jaar geleden organiseerde in de Koningin Elisabethzaal in Antwerpen voor zijn duizenden arbeiders. General Motors maakte er een punt van dat elke arbeider begreep wat het belang was van het aanvullende pensioen in zijn verloning.
Belangrijker dan bedrijfswagen
“Het aanvullende pensioen is even belangrijk als de hospitalisatieverzekering en belangrijker dan een bedrijfswagen”, zegt Neyt. “Bedrijven moeten beter en bevattelijker uitleggen dat ze per 100 euro loon een aantal euro’s opzijzetten voor het aanvullende pensioen van een werknemer, een soort uitgesteld loon, en ze moeten simulaties maken voor wie zijn hele carrière bij hetzelfde bedrijf werkt en voor wie na enkele jaren opstapt. Het opgebouwde aanvullende pensioen moet helpen de kloof te dichten tussen het wettelijke pensioen en het loon dat iemand aan het einde van zijn loopbaan gewend was. Zodra werknemers niet meer begrijpen dat het aanvullende pensioen een ‘benefit’ is, kan je de verloning beter in een andere vorm geven.”
Het komt er volgens Neyt op aan alles zo eenvoudig mogelijk te houden en zo weinig mogelijk te raken aan de engagementen uit het verleden om het vertrouwen in het aanvullende pensioen niet te beschadigen. Hij denkt dat de problemen van de verzekeraars, en bijgevolg ook van de werkgevers, terug te brengen zijn tot het gebrek aan inflatie. In de wet op de aanvullende pensioenen (WAP) van 2004 staat dat de werkgevers een nominaal rendement op de lange termijn van gemiddeld 3,25 procent per jaar moeten garanderen op de bijdragen die zij storten voor het aanvullende pensioen van hun werknemers.
Bescherming van de koopkracht
“We hadden op dat moment een inflatie van 2 procent en dat was ook ongeveer de inflatiedoelstelling van de Europese Centrale Bank”, vervolgt Neyt. “Wij hielden in 2004 geen rekening met deflatie. De wettelijke rendementsgarantie hield, na aftrek van inflatie, een reëel rendement van 1,25 procent per jaar in. Als de inflatie in 2015 uitkomt op -0,1 procent, zoals het Planbureau verwacht, dan hou je 3,35 procent reëel rendement over. Dat was niet de bedoeling van de WAP-garantie. Je zou het nominale minimumrendement van 3,25 procent in de wet kunnen vervangen door een reëel minimumrendement, na verrekening van de inflatie dus, van 1,25 procent op jaarbasis. Zo blijf je trouw aan de geest van de wet en bescherm je nog altijd de koopkracht van de werknemers.” De langetermijnrente evolueert normaal gesproken in functie van de inflatieverwachtingen. Er zou met andere woorden ook een link tussen de inflatie en de rente op staatspapier zijn op deze manier.
De bescherming van de koopkracht is een stokpaardje van Neyt. “Je zet een deel van het loon van werknemers opzij en je zegt dat ze er veertig jaar niet mogen aankomen. Dan moet je toch op zijn minst garanderen dat ze met dat geld evenveel kunnen kopen als vandaag. Als je de koopkracht niet beschermt, dan doe ik niet meer mee”, raast Neyt. Hij vindt dat het aanvullende pensioen eigenlijk de evolutie van de lonen moet kunnen volgen.
De BVPI-voorzitter benadrukt dat de wettelijke rendementsgarantie voor het aanvullende pensioen deel uitmaakt van het sociale overleg tussen vakbonden en werkgevers, maar hij heeft naar eigen zeggen een oplossing uitgedacht “waar je moeilijk iets kan tegen hebben”. “Op de lange termijn zijn de werknemers niet slechter af met een reële rendementsgarantie dan met een nominale rendementsgarantie”, zegt Neyt.
Verwachte rendementen
In 2014 dikten de reserves van de Belgische pensioenfondsen gemiddeld met 11,9 procent aan. “Het reële jaarrendement van 12,28 procent is heel uitzonderlijk”, voegt Neyt eraan toe. Die uitstekende prestaties zijn voor een groot deel te danken aan de meerwaarde op de obligatieportefeuille, veroorzaakt door de daling van de rente. De statistieken van de vereniging van pensioenfondsen gaan tot dertig jaar terug in de tijd. Sinds 1985 haalden de fondsen een gemiddelde jaarreturn van 7 procent, na een correctie voor inflatie blijft er nog een reëel jaarlijks rendement van 4,5 procent over.
“Maar die lijn kun je niet zomaar doortrekken. Het is lang niet zeker dat de komende dertig jaar even goed zijn”, waarschuwt Neyt. “De verwachte rendementen voor de komende jaren liggen veel lager. De rente moet niet veel stijgen om de historisch lage coupons van obligaties volledig weg te vagen. En zelfs bij een gelijkblijvende rente zullen de rendementen van obligaties die tot eindvervaldag in de portefeuille blijven heel weinig opleveren. In veel portefeuilles is het rendement op de obligaties, indien ze tot eindvervaldag in de portefeuille blijven, 1 tot 1,5 procent.”
Tekorten
Daarnaast wijst Neyt erop dat de dekkingsgraad van de pensioenfondsen, ondanks de sterke jaarprestatie, achteruit gaat. De dekkingsgraad is een maatstaf om na te gaan of het rendement op de beleggingsportefeuille zal volstaan om de aanvullende pensioenen op lange termijn te blijven uitbetalen. “Hoe lager de rente, hoe meer de pensioenfondsen opzij moeten zetten om aan hun toekomstige verplichtingen te voldoen. We gebruiken een discontovoet — afhankelijk van de stand van de rente — om onze verplichtingen op de lange termijn te actualiseren naar vandaag. De gemiddelde looptijd van de beleggingen van de pensioenfondsen is vaak korter dan de gemiddelde looptijd van hun verplichtingen. Dat betekent dat het effect van de daling van de rente groter is op de kant van de passiva dan op de kant van de activa en de dekkingsgraad bijgevolg daalt.” Het zou met andere woorden best kunnen dat er nieuwe tekorten opduiken bij sommige pensioenfondsen.
ILSE DE WITTE, FOTOGRAFIE KRIS VAN EXEL
“Je zet een deel van het loon van werknemers opzij en je zegt dat ze er veertig jaar niet mogen aankomen. Dan moet je toch op zijn minst garanderen dat ze met dat geld evenveel kunnen kopen als vandaag”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier