Aangeven is interpreteren
Met de aangifteklus voor de deur, is het nuttig enkele voor interpretatie vatbare zaken onder de loupe te nemen.
De fiscale wetenschap is geen exacte wetenschap. De wetgeving is op vele punten duister en vatbaar voor uiteenlopende interpretaties. Dikwijls kan zij zowel in het voordeel als in het nadeel van de belastingplichtige worden uitgelegd.
Bij het invullen van het aangifteformulier is het bijgevolg nuttig om in het achterhoofd te houden dat de richtlijnen die de Administratie in haar toelichting en in haar commentaren neerschrijft, niet noodzakelijk in het voordeel van de belastingplichtige spelen. En dat er op verschillende punten andere interpretaties mogelijk zijn.
De plaats waar men bepaalde inkomsten op het aangifteformulier vermeldt, en de rubrieken die men wel of niet aankruist, impliceren bijgevolg dat men nakijkt hoe de wettekst luidt, hoe de Administratie die wettekst interpreteert, en of er eventuele alternatieven mogelijk zijn. Enkele voorbeelden.
ONGEHUWD.
Een ongehuwde ouder met ten minste één kind ten laste heeft recht op een verhoging van de belastingvrije som. Die verhoging bedraagt voor het aanslagjaar 1998 (inkomsten van 1997) 43.000 frank. De belastingbesparing die daaruit voortvloeit, bedraagt dus al gauw meer dan 20.000 frank.
Vraag is dus wie als een “ongehuwde ouder met ten minste één kind ten laste” – in de fiscale betekenis van het woord – in aanmerking komt. In de toelichting bij de aangifte – die overigens dit jaar in een wat modieuzer kleedje is gestoken – leest men dat men daarvoor aan de volgende voorwaarden moet voldoen.
Eerste mogelijkheid: men is nog nooit gehuwd geweest, en men is “ouder”; dit wil zeggen dat men een kind op de wereld heeft gezet (als moeder, of als vader); of dat men een kind ten volle heeft geadopteerd; en dat men ten minste één kind (fiscaal) ten laste heeft.
Tweede mogelijkheid: men is uit de echt gescheiden en niet hertrouwd; en men heeft ten minste één kind ten laste dat na de echtscheiding werd verwekt.
Een uit de echt gescheiden ouder die nog ten minste één kind fiscaal ten laste heeft, maar dat nog dateert van uit de tijd dat hij nog niet uit de echt gescheiden was, heeft dus – op zicht van de toelichting bij de aangifte – geen recht op de verhoging van de belastingvrije som met 43.000 frank.
PUZZEL.
De vraag is alleen of men zich daar voetstoots moet bij neerleggen. Het voordeel is – zoals gezegd – niet gering. En in – wat men tegenwoordig – “nieuw samengestelde” of “puzzelgezinnen” noemt, kan dat voordeel nog oplopen. Dikwijls heeft elk van beide ongehuwde partners immers kinderen ten laste die afstammen uit een vorig huwelijk. De eventuele verhoging van de belastingvrije som kan dan in hoofde van de beide partners spelen.
Op voorwaarde dat zij er effectief recht op hebben. Daarvoor moet men terugkeren naar de bron. Naar de tekst van de wet. Daar is sprake van een “ongehuwde vader of moeder die één of meer kinderen ten laste heeft” (art. 133 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen).
Vraag is dan of een uit de echt gescheiden vader of moeder ook aan deze omschrijving beantwoordt. Op het eerste gezicht wel. Wie uit de echt gescheiden is, is niet – of in ieder geval niet meer – gehuwd. Niets belet bijgevolg dat hij een kruisje zet op het aangifteformulier in het vakje dat voor de ongehuwde vaders en moeders voorbehouden is.
SUCCES.
Maar hij moet wel weten dat succes niet gegarandeerd is. Het Hof van Cassatie heeft immers nog geen jaar geleden beslist dat het begrip “ongehuwde vader of moeder” betekent dat men nog nooit gehuwd mag zijn. Tegelijk is er evenwel lagere rechtspraak die er een dissidente mening op na houdt; en die aanvaardt dat ook een uit de echt gescheiden ouder “ongehuwd” is.
Verrassend is in ieder geval dat het Hof van Cassatie er een strenger oordeel op na houdt dan de belastingadministratie zelf. Volgens het Hof van Cassatie heeft men slechts recht op de verhoging van de belastingvrije som als men nog nooit gehuwd is; terwijl de Administratie aanvaardt dat een uit de echt gescheiden (niet hertrouwde) vader of moeder ook in aanmerking kan komen op voorwaarde dat hij minstens één kind ten laste heeft dat na de echtscheiding verwekt is. Maar daarbij rijzen dan weer torenhoge bewijsproblemen. Want hoe bewijs je dat de bevruchting niet gisteren, maar wel vandaag heeft plaatsgevonden?
Wat er ook van zij, de belastingplichtige die met zoveel uiteenlopende zienswijzen geconfronteerd wordt, kan moeilijk verweten worden dat hij kiest voor de interpretatie die hem het beste uitkomt. En dat hij het bewuste vakje ook aankruist als hij uit de echt gescheiden is, maar zijn kinderen die hij nog fiscaal ten laste heeft, voordien heeft verwekt. Baat het niet, schaden kan het evenmin.
BELASTINGADVISEUR.
Ander voorbeeld. De kosten die men aan een fiscaal adviseur betaalt. Zijn die als beroepskosten aftrekbaar? Daar is (in de rechtspraak) geen touw aan vast te knopen. Zij het dat hoe langer hoe meer arresten geveld worden, waarin de aftrek van deze kosten wel wordt aanvaard. Zelfs het hoogste rechtscollege heeft de aftrek inmiddels gebillijkt. Aftrekken dus (althans in die gevallen waarin een duidelijke band met de beroepswerkzaamheid aannemelijk kan worden gemaakt).
BIJVERDIENSTEN.
Nog een voorbeeld. Inkomsten van bijverdiensten. Al jaren wordt geredetwist over de manier waarop deze inkomsten moeten worden belast. Zijn het (progressief te belasten) beroepsinkomsten? Of kan men volhouden dat het om (afzonderlijk te belasten) diverse inkomsten gaat? De laatste kwalificatie heeft eveneens tot gevolg dat op deze inkomsten geen sociale-zekerheidsbijdragen verschuldigd zijn.
Bij de belastingplichtigen bestaat dan ook de tendens om bijverdiensten, waar mogelijk te kwalificeren als “diverse inkomsten”, terwijl bij de fiscus de tegengestelde tendens bestaat, om zoveel mogelijk van deze inkomsten als “beroepsinkomsten” te bestempelen.
Medio vorig jaar pakte de belastingadministratie uit met een circulaire waarin zij het standpunt verkondigde dat de bijverdiensten van ambtenaren, professoren, kaderleden enzovoort meestal als beroepsinkomsten moeten worden beschouwd (prof werkt mee aan een seminar; kaderlid schrijft een boek over de dingen waar hij goed in is, ambtenaar geeft een voordracht enzovoort).
GEHEEL.
Maar ook op dit punt liggen de zaken allesbehalve eenvoudig. Van een beroepsinkomen kan immers alleen sprake zijn als er een geheel van voldoende frequente en onderling verbonden prestaties voorhanden is, dat een voortdurende en gewoonlijke activiteit uitmaakt. Zo werd in de rechtspraak nog onlangs beslist dat de occasionele aanduiding van een universiteitsprofessor als gerechtelijk deskundige niet meteen betekent dat de inkomsten daaruit een beroepsmatig karakter hebben. Men moet dat allemaal ten gronde, en in de feiten bekijken.
BUITENLAND.
En dan, last but not least, is er het nationaal gewetensonderzoek dat in het kader van de volmachtenwetgeving werd ingevoerd. Sinds vorig aanslagjaar moet elke belastingplichtige in eer en geweten op het aangifteformulier vermelden of hij in de loop van het inkomstenjaar wel of niet titularis is geweest van een buitenlandse bankrekening.
Hoeveel gewetensnood deze aangifteverplichting inmiddels veroorzaakt heeft, is niet te meten. Feit is dat zij een moderne rechtsstaat, met alle controlemiddelen die de fiscus ter beschikking staan, en in de gegeven omstandigheden, onwaardig is.
Men mag immers niet vergeten dat deze maatregel nog steeds niet aangevuld is met begeleidende maatregelen die tot inkeer gekomen belastingplichtigen een begin van rechtszekerheid geven en opvang bieden. Hoe kan men dan verwachten dat, bijvoorbeeld, een doorgewinterde Luxemburgse couponknipper loyaal tot inkeer komt?
RUBRIEK.
Wat er ook van zij, in de nieuwe aangifte komt opnieuw (achteraan deel 1) een rubriek voor waarin de belastingplichtige verzocht wordt melding te maken van het feit of hij wel of niet over buitenlandse rekeningen beschikt. Voor wie daarover wakker ligt, is het allicht een troost te weten dat de wet eigenlijk alleen maar de verplichting oplegt om het bestaan van buitenlandse rekeningen te vermelden; en dus niet om te vermelden dat men er geen heeft. Men is dus wettelijk niet echt verplicht (in tegenstelling tot wat de Administratie voorhoudt), “nihil” te vermelden, als men er geen heeft. Met enige verbeelding volgt daaruit dat de Administratie uit een blanco-aangifte (wat deze rubriek betreft), niet automatisch kan afleiden dat er wel buitenlandse bankrekeningen zijn. Uiteraard mag dit niet uitgelegd worden als een aansporing om de betreffende rubriek niet juist in te vullen. Wel als een aansporing voor de wetgever om een oplossing uit te dokteren die belastingplichtigen de mogelijkheid biedt om met opgeheven hoofd naar het fiscale vaderhuis terug te keren.
Jan Van Dyck is fiscalist.
Jan Van Dyck
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier