Aan tafel
Vakbonden en werkgevers hebben het aperitief gedronken. De ingrediënten voor de maaltijd zijn bekend. Maar kunnen ze er ook een mooi menu van maken?
Op maandag 23 oktober werd het startschot van het federale sociale overleg gegeven. ‘s Morgens gingen de sociale partners op bezoek bij premier Guy Verhofstadt ( VLD) om toelichting te krijgen bij de federale beleidsverklaring van 17 oktober. ‘s Avonds kwamen ze opnieuw bijeen met de zogenaamde Groep van Tien.
Vorige week vrijdag was er een tweede aftastende ronde. Er werd gepraat over hoe een nieuw interprofessioneel akkoord voor de periode 2001-2002 er zou kunnen uitzien. Wordt er verder gewerkt in het perspectief van het vorige akkoord? Dat had krijtlijnen getrokken inzake loonmatiging en vorming, die binnen een Europese vergelijking passen. Een echt antwoord kwam er niet. Wel was iedereen het erover eens dat het akkoord méér moet zijn dan een vrijblijvende verklaring.
Na een korte vakantiebreak is het nu tijd voor het echte werk. Binnen de twee à drie weken moet duidelijk worden of een overeenkomst mogelijk is. Want uiterlijk half december moet er een effectief getekend akkoord zijn. In januari 2001 starten immers de sectorale onderhandelingen, en het interprofessionele overleg moet zaaien waar het sectorele kan oogsten
De kassa is gesloten
De koe zal meteen bij de horens worden gevat. Iedereen kent immers het knelpunt: is er al dan niet een akkoord mogelijk over een loonnorm?
De vertrekpunten liggen mijlenver uit elkaar. De vakbonden willen geen loonnorm meer, de werkgevers vinden een akkoord zonder loonnorm onmogelijk. Met zo’n patstelling is het niet verwonderlijk dat de sociale partners het technisch verslag van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB) niet wilden ondertekenen. De CRB berekende dat voor de volgende twee jaar de lonen maximaal met 6,4% mogen stijgen om de concurrentiepositie van België tegenover de buurlanden niet in het gedrang te brengen. Na inflatie en baremieke verhogingen blijven er van die 6,4% amper twee kleine procentjes reële loonsverhoging over.
En daar ligt nu net de knoop. De werknemers rekenen dit keer op een sterke loonsverhoging. Daarin worden ze gesterkt door objectieve factoren: een forse economische groei en stevige bedrijfswinsten, maar de eerste tekenen van vertraging duiken al op. En vooral de goednieuwsshow die de regering Verhofstadt de voorbije maanden heeft opgevoerd, geeft hen vertrouwen.
De consensus was gegroeid – en de vakbondstop was bereid dat bij zijn achterban te verdedigen – dat de loonsverhogingen via het interprofessionele overleg beperkt zouden blijven, maar dat de werknemers langs de belastingkassa van minister van Financiën Didier Reynders (PRL) konden passeren. Maar na 17 oktober weten we dat dat feest niet doorgaat: de belastingverlagingen komen er pas echt vanaf 2003. Daar hebben de onderhandelaars voor de periode 2001-2002 geen boodschap aan. Ze zitten intussen wel met de gebakken peren: een vakbondsachterban die een serieuze loonsverhoging de normaalste zaak van de wereld is gaan vinden.
Socialistische lobbying
Wat gebeurt er als de sociale partners geen akkoord kunnen bereiken? In dat geval moet de regering actie ondernemen. Daarvoor moeten we even teruggrijpen naar de nachtelijke onderhandelingsmarathon die aan de beleidsverklaring voorafging.
Aanvankelijk stond in de tekst een passage met een verwijzing naar de noodzaak van een loonnorm. In de uiteindelijke versie wordt er alleen verwezen naar de wet op de vrijwaring van de competitiviteit. Het woord ‘loonnorm’ is verdwenen. Dat is ongetwijfeld het lobbywerk geweest van de socialistische vakbond via de Franstalige socialisten.
De wijziging is essentieel, want de wet zegt: ‘Als de sociale partners geen loonnorm afspreken, kan de regering een norm opstellen.’ Kán en niet móét. Verhofstadt heeft in zijn toelichting aan de sociale partners geen erg duidelijke taal gesproken. Volgens sommigen heeft hij gezegd dat de regering bij gebrek aan een akkoord zelf een loonnorm zal opstellen. Anderen hebben dat niet gehoord. Woordvoerder De Gerlache van Verhofstadt verklaart aan Trends: “De regering zal zelf een loonnorm bepalen. Als we dat niet zouden doen, dan zouden we eigenlijk de loonnorm afschaffen. Dat is onmogelijk. Maar de norm hoeft niet 6,4% te zijn.”
Verhofstadt was veel minder ambivalent bij zijn opmerking dat de regering zonder interprofessioneel akkoord de voorstellen van minister van Arbeid Laurette Onkelinx (PS) zal uitvoeren. Het gaat om een reeks maatregelen voor arbeidsduurvermindering, loopbaaneinde en onthaasting die van de regering een pakket financiële incentives heeft meegekregen. Die maatregelen hebben bij de werkgevers veel kwaad bloed gezet.
De regering heeft dus boven de sociale onderhandelingen een zwaard van Damocles gehangen dat aan één kant scherper snijdt dan aan de andere. Betekent dit dat de vakbonden er alle belang bij hebben om geen akkoord te sluiten? Dat is te veel gezegd. Ten eerste weet men nooit vooraf wat de regering zal beslissen. Ten tweede zijn er binnen en buiten de interprofessionele onderhandelingen nog heel wat sociale dossiers met belangrijke vakbondsverzuchtingen (vakantiegeld, minimumloon, stress enzovoort), waarvan de vakbonden weten dat de werkgevers de deur volledig zullen sluiten als er geen akkoord komt. Maar het belet niet dat de werkgevers het grootste risico lopen als een overeenkomst uitblijft.
Er zijn ook belangrijke persoonlijke redenen waarom de vakbonden zich zullen inspannen om tot een akkoord te komen. Voor ABVV-voorzitter Michel Nollet zijn dit de laatste sociale onderhandelingen. Hij zal in schoonheid willen eindigen. Bovendien zit hij met de panische angst dat een door hem ondertekend akkoord door zijn achterban wordt teruggefloten – wat indertijd ook met het Toekomstcontract gebeurde.
ACV-voorzitter Luc Cortebeeck wil dan weer in schoonheid beginnen. Voor hem zijn het de eerste (federale) sociale onderhandelingen. Cortebeeck heeft Willy Peirens opgevolgd. Ook al is hij aardig op weg, hij heeft nog niet het gezag van Peirens. Bovendien mist hij met de paarse coalitie de regeringssteunpunten die zijn voorganger wel had. Cortebeeck onderhandelt in tandem met een van de ouderdomsdekens van het overleg: Josly Piette, de CSC‘er van dienst. Piette profileert zich als een brugfiguur tussen vakbonden en werkgevers.
Index ter discussie
Er bestaat nog een ander gevaar voor de vakbonden als er geen afdoende loonnorm wordt bepaald. De loonnormdiscussie wordt dan naar de sectoren verschoven. Onvermijdelijk komt dan de indexdiscussie naar boven.
De werkgevers gaan van deze stelling uit: ‘We kunnen leven met de automatische indexering omdat we weten dat een bepaald loonniveau niet overschreden wordt.’ Anders gezegd: als die bovennorm verdwijnt, of al te zwak wordt, dan moet ook de automatische indexering verdwijnen. En dat is een heilige koe in het sociale overleg.
De index is trouwens al door het ABVV op tafel gegooid. Geïnspireerd door de recente stijging van de olieprijzen, eist het de herinvoering van de oude index. Sinds 1993 zijn de lonen gekoppeld aan de gezondheidsindex (zonder brandstof en rookwaren) en wordt er met een viermaandelijks gemiddelde gerekend. Het ACV heeft onlangs formeel afstand genomen van die eis. Het begrijpt dat daarmee het systeem van de automatische indexering onvermijdelijk in vraag zal worden gesteld.
Dan toch een akkoord?
Stel dat er een akkoord over de loonnorm komt, dan is een groot deel van de weg afgelegd. Maar dan komen de andere thema’s op tafel. Splijtzwam nummer één zal de arbeidsherverdeling van minister Onkelinx worden.
De werkgevers staan niet te trappelen om al te veel toegevingen te doen. Het VBO niet, maar zeker niet Unizo (het vroegere NCMV). Veel maatregelen van Onkelinx zijn immers extra zwaar voor KMO’s, met als klap op de vuurpijl de veralgemening van de 38-urenweek, wat voor veel Unizo-leden een loonkostenverhoging betekent die de beschikbare loonmarge ruim overschrijdt.
Bovendien heeft de regering het erg moeilijk gemaakt voor de sociale partners. Ze heeft financiële incentives voorzien voor de verschillende deelvoorstellen. En Verhofstadt heeft zeer duidelijk verklaard dat daartussen geen interne verschuivingen mogelijk zijn.
Toch is het niet onmogelijk dat de sociale partners tijdens hun onderhandelingen tot een alternatief komen, dat afwijkt van het regeringsvoorstel. Uiteraard zal dat discreet afgetoetst worden. De vraag is dan hoe soepel de regering zal reageren. Met andere woorden, wat is het belang dat Verhofstadt & Co aan het sociaal overleg hechten?
Als het zover komt, zal een cruciale rol weggelegd zijn voor minister van Sociale Zaken Frank Vandenbroucke (SP). De facto is hij premier inzake sociale zaken, want niemand in deze regering reikt qua dossierkennis nog maar tot aan zijn knieën. En dat zegt evenveel over het hoge Oxford-gehalte van Vandenbroucke als over het lage peil van de liberalen. Vandenbroucke is een voorstander van het sociale overleg en heeft Verhofstadt al een heel eind op die weg geduwd. Bovendien heeft hij in zijn ministerschap bij de werkgevers heel wat respect kunnen opbouwen. Wat tot de merkwaardige situatie heeft geleid dat Vandenbroucke voor de werkgevers een van de belangrijkste bondgenoten in de regering is geworden.
De laatste klip
Stel dat ook de Onkelinx-klip wordt genomen, dan is er nog een laatste delicaat dossier: het statuut arbeiders-bedienden. De vakbonden willen de carenzdag voor arbeiders ( nvdr – de eerste dag ziekte is voor rekening van de arbeider) afschaffen en de opzegtermijnen in de richting van de bedienden optrekken. De werkgevers verzetten zich tegen die eenzijdige opwaartse evolutie. Ze willen een allesomvattend kader waarin een gulden middenweg wordt gezocht. Op een studiedag vertelde de directeur van een productiebedrijf dat het absenteïsme bij zijn werknemers met 6% steeg toen hij de carenzdag had afgeschaft. De boodschap van die ondernemer aan zijn werkgeversfederatie: let op wat je doet. En dat is niet echt compatibel met de boodschap die de vakbondsonderhandelaars hebben meegekregen: boter bij de vis.
GUIDO MUELENAER
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier