1994. Slappe truut
Meer faillissementen en minder banen : in 1994 flakkerde de konjunktuur even op, om nadien weer bergaf te bollen. De cijfers van ‘s lands 5496 grootste bedrijven over boekjaar ’94 tonen het ten overvloede. Bedenkingen bij een herleving die te slap was.
De cijfers variëren naargelang van de bron. Sommigen bestempelen een bedrijf als dood vanaf de dag waarop het faillissement wordt uitgesproken, andere bronnen baseren zich op de datum van bekendmaking van het overlijden in het Staatsblad. Hoe men ook telt, iedereen is het erover eens dat we met de kaap van 7000 faillissementen, die in zicht is, een gevaarlijke grens is. Het ene faillissement is natuurlijk het andere niet. Wanneer een bedrijf als Boelwerf overkop gaat, en meer dan duizend werknemers op straat komen te staan, staat dat gelijk aan enkele honderden faillissementen van zelfstandigen die alleen of samen met hun echtgenote werken. In 1994 gingen 6392 bedrijven ter ziele, waaronder enkele groten zoals Travaux, Vuylsteke, Céramique de Welkenraedt, Ryan Europe, Super Span en Teamco.
DELOKALIZERING.
Er was nochtans hoop : na een annus horribilis als 1993 kon 1994 alleen maar beter worden. In 1993 kende ons land immers de zwaarste depressie (-1,7 %) van alle lidstaten van de Europese Unie.
En inderdaad, in 1994 daalde het aantal verlieslatende bedrijven in de Top 5000 met 21 % (van 1374 naar 1081), evenals de omvang van de financiële aderlatingen. Zo werd het peloton van de miljardairs van het verlies aanzienlijk kleiner in 1994, met nog slechts 9 eenheden tegenover 23 in het vorig boekjaar. Hierdoor werd het verlies van de tenoren teruggebracht van 58 tot 13 miljard. Het verschil 45 miljard is aanzienlijk en verklaart grotendeels de globale toename van de winst tegenover het vorig boekjaar met 73 miljard ; de gekumuleerde winst van de 5496 bedrijven die in onze rangschikking zijn opgenomen, steeg dus van 239 naar 312 miljard.
1994 was het jaar van de slappe heropleving, het was vooral ook een bewogen jaar. Op het vlak van de “affaires” kwam in de eerste plaats Agusta opnieuw in het nieuws. Voorts was er ook het ontslag van een minister die “vergeten” was dat hij ergens in het zuiden van Frankrijk een villa bezat. Een voormalige VEV-baas werd ervan verdacht zich voor enkele honderden miljoenen te hebben verrijkt met geld afkomstig van Europese subsidies ; de UNIOP-affaire werd weer aktueel, evenals een grootschalige fraude in verband met gewestplannen die Vlaanderen jarenlang in de ban had gehouden, maar die verjaard werd verklaard. Op sociaal vlak trok het konflikt bij Volkswagen in Brussel alle aandacht. Door de onbuigzaamheid van de werknemers begon de leiding in Wolfsburg ernstig te denken aan een “delokalizering” van deze produktie-eenheid.
Minder werkgelegenheid.
Officieel telde ons land eind 1994 een half miljoen volledig uitkeringsgerechtigde werklozen ; 17 % daarvan was jonger dan 25 jaar en 31 % was “langdurig werkloos” (drie jaar of meer). Dat komt neer op een toename van 0,93 % ten opzichte van de situatie eind 1993, ondanks de stimuli om arbeidsplaatsen te creëren en de uitsluitingen van ambtswege. Met andere woorden, de cyclus is niet meer in evenwicht : arbeidsplaatsen die in tijden van recessie verloren gaan, worden niet opnieuw gecreëerd wanneer de heropleving begint. Dat is heel duidelijk in de dienstensektor, waar de jobs die verloren gingen (overigens de eerste in deze sektor) niet opnieuw werden gekompenseerd in 1994. Dat is enigszins logisch. Gelet op de strenge regels van de arbeidsmarkt, moet de groei voldoende krachtig en duurzaam zijn vooraleer de ondernemers opnieuw vertrouwen krijgen en mensen beginnen aanwerven. En dat was niet bepaald het geval in 1994. In een eerste stadium zoeken de bedrijven hun heil in meer overuren en doen ze wat vaker een beroep op uitzendkrachten. Het personeelsbestand in deze sektor kent trouwens een groei van 28 % in onze Top. Ook veelzeggend in dit verband is onze tabel met de 20 belangrijkste werkgevers van het land : met uitzondering van de MIVB werd er bij deze 20 nergens personeel aangeworven ! (Voor het personeelsbestand van GB UNIC, een nieuw opgerichte maatschappij, kan geen vergelijking worden gemaakt van boekjaar tot boekjaar.)
OP ÉÉN BEEN.
Het voorgaande is eigenlijk niet meer dan logisch. In 1994 ging, volgens een analyse van de BBL, “de Belgische ekonomie echt vooruit op één been”, dat van de export. Door de krisis waren de voorraden enigszins geslonken. Deze moesten opnieuw worden aangevuld en, aangezien ons land gespecializeerd is in produkten waar veel vraag naar is bij het begin van een heropleving, kwam het als één van de eersten uit de recessie. Maar het mocht niet blijven duren : terwijl ons BNP in 1994 nog een groei kende van 2,6 %, zoekt onze ekonomie sindsdien haar tweede adem in een klimaat waarin het vertrouwen zoek is, zowel bij de ondernemers als bij partikulieren.
Volgens de Nationale Bank is onze export toegenomen met 6,8 % ten opzichte van 1993. Het vervelende is dat de vijf en zeven landen waaraan wij doorgaans onze konkurrentiekracht toetsen in diezelfde periode een groei hebben geregistreerd van respektievelijk 9,2 % en 9,0 %. Als logisch gevolg daarvan is ons aandeel in de buitenlandse markt opnieuw geslonken in 1994, namelijk met 1,8 % volgens de OESO, terwijl onze vijf konkurrenten een stijging noteerden van 1,2 % en de zeven één van 0,5 %. Voor 1995 zou het verlies van ons aandeel in de buitenlandse markt, nog steeds volgens de OESO, dezelfde omvang hebben. Deze voortdurende achteruitgang van onze exportprestaties roept eens te meer vragen op omtrent de wet van 1989 met betrekking tot het “behoud van de konkurrentiekracht van ons land”. De voornaamste tekortkoming van deze wet is dat er pas achteraf een diagnose wordt gesteld. Weten aan welke ziekte iemand overleden is, is ongetwijfeld interessant, maar weinig opbouwend. Deze wet zal dan ook zeer binnenkort worden herzien “zodat meer nadruk kan worden gelegd op preventie dan op behandeling”. Eindelijk.
SPAREN.
De gezinnen willen nog steeds niet mee. Globaal genomen is de privé-konsumptie met 0,7 % gestegen, en wel op een zeer ongelijke manier voor de verschillende sektoren.
Voedingsprodukten stijgen met 0,3 %, terwijl de non-foodartikels een terugval kennen van 0,5 % ; meubels en huishoudartikels gaan 0,4 % achteruit, textiel en kleding 4,6 %. De situatie begint er ronduit somber uit te zien in deze sektor, die voor het derde opeenvolgende jaar achteruit boert. Enkel de verkoop van luxe-artikels kent een groei van 3,1 %. Precies deze kategorie kende in 1993 de zwaarste terugval : de verkoop van sport- en reisartikels, juwelen, speelgoed, boeken, fototoestellen, enz. was toen met 3,9 % gedaald. Het ziet er dus naar uit dat het volk heel voorzichtig opnieuw wat meer vertrouwen kreeg in 1994.
Of, juister, een deel van het volk. Alles bij elkaar genomen vertegenwoordigt deze post immers maar 19 % van een omzet die op 4000 miljard wordt geraamd. De bouwsektor is een typisch voorbeeld van deze tendens. De heropleving heeft hier slechts negen maanden geduurd : in die tijd werden zowel meer partikuliere woningen als bedrijfsgebouwen gebouwd.
Nadien was het weer afgelopen. Het bouwbedrijf vraagt zich af hoe dit komt. “Noch de prijsverhouding tussen de primaire en de secundaire markt, noch de aankoopkracht van de gezinnen bieden een verklaring voor deze hoe dan ookreële situatie, ” aldus de Nationale Confederatie van het Bouwbedrijf. Bij gebrek aan een rationele uitleg schrijft zij het verschijnsel liever toe aan “psychologische faktoren” en “de overdracht tussen generaties” twee per definitie kortstondige fenomenen. Ook in de niet-residentiële sektor lijkt de voorzichtige heropleving van 1994 slechts een kort leven beschoren te zijn, want de toename van het aantal bouwwerken ging niet gepaard met een toename van het aantal bouwvergunningen.
Zo te zien weigert de burger nog voort te konsumeren. Hij is bezorgd om zijn baan, zijn toekomst en zijn pensioen. Hoe meer de overheid in zijn zakken zit schaamteloos en systematisch, onder het mom van Globale Plannen en Banenplannen hoe meer hij spaart. Op 1 januari 1994 steeg de “normale” BTW-voet van 19,5 % naar 20,5 %, waarmee de koopkracht van het lopende jaar met maar liefst 32 miljard slonk. Op diezelfde 1ste januari 1994 werd de “gezondheidsindex” ingevoerd, waardoor de prijzen van konsumptiegoederen die schadelijk zijn voor de gezondheid (alkohol en tabak) of die te zwaar belast worden (benzine en diesel) voortaan niet meer in de algemene index worden opgenomen. De loongroei werd met 1,3 % afgeremd ; tegelijk werd de gezondheidszorg duurder en de belastingdruk zwaarder als gevolg van de introduktie van een “krisisbelasting” die op de netto-inkomsten wordt geheven. De aanslagregels zijn tamelijk ingewikkeld, maar geen nood ! Deze worden weldra vereenvoudigd, wat nogmaals zal neerkomen op meer inkomsten voor de staatskas ! Resultaat : het beschikbaar inkomen van de partikulieren is in 1994 slechts 1,4 % gestegen, tegenover 3,8 % in 1993 en 5,7 % in 1992 (berekend op basis van lopende prijzen). Rekening houdend met de inflatie komt de achteruitgang voor 1994 afgerond neer op 1 %.
Investeringen.
Nog een teken aan de wand voor het gebrek aan vertrouwen van onze ondernemers is de terugval van de leasingen (43 miljard tegenover 64 miljard in 1993) en de investeringen (58 miljard). Deze achteruitgang is nagenoeg evenredig verdeeld over de autonome overheidsbedrijven (Post, NMBS en Belgacom 27 miljard) en de privé-bedrijven (31 miljard). De zwaargewichten zijn ook hier zoals gewoonlijk de basischemie met 29 miljard (-5) ; de elektriciteitsproduktie met 23 miljard (- 7) en de automobielsektor met 16 miljard (-3).
In vergelijking met de vorige Top 5000 werd de opnamedrempel verhoogd van 280 naar 300 miljoen. Hierdoor zijn nu nog slechts 5496 bedrijven opgenomen, tegenover 5615 in de vorige editie. Samen hebben deze 5496 bedrijven een omzet gerealizeerd van 10.535 miljard, wat neerkomt op een stijging van 6 % in vergelijking met vorig jaar. De toegevoegde waarde (3016 miljard) stijgt 3 %, maar haar relatief belang in de omzet valt terug van 29,5 % op 28,6 %.
De winst stijgt van 239 naar 312 miljard. Dat is een vooruitgang van 30 %, die echter voornamelijk is toe te schrijven aan een rechtzetting van de grote verliezen van 1993. Om aan het verlies van 15 miljard te komen van de drie grote slachtoffers van 1993 Cockerill, Philips en Sidmar moeten we nu immers het verlies optellen van maar liefst twaalf verlieslatende bedrijven.
De meest rendabele sektoren zijn grosso modo dezelfde gebleven als vorig jaar. De bruto verkoopmarge, met andere woorden het bedrijfsresultaat herleid naar de verkoop een ratio die het voordeel biedt los te staan van het financieel resultaat en het uitzonderlijk resultaat bedraagt aldus 26,8 % voor de farmaceutische industrie, 24,0 % voor de extraktieve industrie, 23,8 % voor de cementindustrie, 21,2 % voor de financiële diensten, 18,7 % voor de petrochemie, enz.
Konsolidering.
Tijd voor wat uitleg over dit werkinstrument, de Top 5000. De indeling in kolommen is precies dezelfde als in de vorige editie. Zoals ieder jaar hebben wij ook nu weer het onmogelijke gedaan om u een zo volledig mogelijke ranglijst te bieden binnen de kortst mogelijke termijn. Op papier lijkt het allemaal eenvoudig. De aandeelhouders van iedere onderneming moeten hun jaarrekening immers uiterlijk zeven maanden na het afsluiten van het boekjaar indienen. Op 31 juli zou alles dus rond moeten zijn voor bedrijven van wie het boekjaar samenvalt met het kalenderjaar, wat in grote lijnen neerkomt op 90 % van het totaal. Maak u echter geen illuzies…
Net zoals in de voorgaande jaren hebben wij geprobeerd het verschil tussen wet en werkelijkheid op te vangen door “laatkomers” via fax en telefoon aan te sporen hun gegevens vooralsnog in te dienen. Met sukses : twee weken lang stroomden de faxen onophoudelijk binnen, vaak ook ‘s nachts.
Aan al degenen die onze oproep langs deze weg hebben beantwoord onze hartelijke dank. Zoals steeds zijn de rangschikkingen niet gekonsolideerd. Wij nemen dus enkel juridische entiteiten op en geen groepen. Verlies dit nooit uit het oog wanneer u de volgende bladzijden overloopt. Zo bevindt een aantal ondernemingen zich op een plaats die hen wel degelijk toekomt op basis van hun cijfers, maar die een onderwaardering inhoudt als we rekening houden met het belang van de groep waarvan zij deel uitmaken. Daarom bieden wij u eens te meer, als introduktie, een gekonsolideerde Top 100 van de voornaamste groepen die aktief zijn in ons land, met voor ieder van hen een overzicht van hun dochtermaatschappijen naar Belgisch recht, voor zover deze een omzet hebben van meer dan 1,3 miljard. Er zijn een aantal verschuivingen merkbaar, aangezien meer ondernemingen gebruik hebben gemaakt van het wettelijk achterpoortje waardoor iedere groep waarvoor gekonsolideerde rekeningen bestaan op een hoger niveau, wordt vrijgesteld van een konsolidering in België. In dat geval hebben wij een wedersamenstelling moeten maken op basis van de beschikbare balansen. Deze gekonsolideerde Top 100 (die wordt uitgebreid tot een Top 500 in de volgende editie van de Trends Top 30.000), speelt zich ook af op een grotere schaal dan onze niet-gekonsolideerde rangschikking. Zo is er een verschil van maar liefst 200 miljard tussen Delhaize De Leeuw, dat nu stevig verankerd zit op de tweede plaats, en de onklopbare nummer één, Petrofina.
Tony Coenjaerts
BEDRIJFSSLUITINGEN Ook 1994 was al rijkelijk bedeeld met faillissementen : vorig jaar stierven 6392 bedrijven.
HET BESCHIKBARE INKOMEN VAN DE PARTIKULIEREN Steeg in 1994 met slechts 1,4 % (lopende prijzen), tegenover 3,8 % in 1993 en 5,7 % het jaar daarvóór. Rekening houdend met de inflatie, komen we uit op een daling met 1 %.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier