100 miljoen euro spoorloos
Expats van de Congolese mijngroep Gécamines kloppen bij het Belgische Umicore aan om hun lonen te betalen. Volgens hen zou Umicore daarvoor uit een fonds van 100 miljoen euro kunnen putten. “Dat fonds bestaat niet,” repliceert Umicore.
“Dankzij onze aanwezigheid in Congo heeft het huidige Umicore al die jaren met Gécamines kunnen zakendoen. De Umicore-dochters mochten aan de Congolese mijngroep blijven toeleveren en bovendien kon de materialengroep een participatie nemen in de Kasombo-mijn en in de kobalthoudende tailings van Kolwezi. Die goodwill van Gécamines zou er zonder ons nooit zijn geweest. Maar nu we bij Umicore aankloppen opdat het zijn vroegere engagementen tegenover ons zou nakomen, worden we in Brussel straal genegeerd.”
Zo luidt de aanklacht van de vertegenwoordiger van een tiental expats die naar eigen zeggen “al decennialang door het vroegere Union Minière bij Gécamines zijn gedetacheerd”. Het tiental buitenlandse technici dat momenteel nog voor het Congolese mijnbedrijf werkt, wil niet bij naam worden genoemd. Zij verklaren dat de Belgische beursgenoteerde materialengroep Umicore (ex-Union Minière en de voorloper van de Congolese mijnmaatschappij via haar toenmalige dochter UMHK/Union Minière du Haut Katanga) in juli 1999 eenzijdig een technisch bijstandsakkoord met Gécamines (GCM) heeft opgezegd dat ze zekerheid gaf over hun loonsituatie in Congo. Ze beroepen zich op contractuele verplichtingen waardoor Umicore de achterstallige lonen van Gécamines zou móéten uitbetalen. Om dit te staven, verwijzen zij naar een bijstandsakkoord dat op 25 februari 1967 werd getekend tussen de Congolese mijngroep GCM en SGM (Société Générale des Minérais), een toenmalige dochter van Union Minière. Volgens de expats zou Karel Vinck (die toen nog voorzitter was van Union Minière) de overeenkomst in juni 1999 ongeldig hebben verklaard.
Een pot van 100 miljoen euro
Het akkoord van 25 februari 1967 moest – na de nationalisering van UMHK door Congo – de gemoederen helpen bedaren en een einde maken aan de spanningen tussen Brussel en Kinshasa. Union Minière (UM) deed er zijn voordeel bij én GCM ook. Om het expat-personeel gerust te stellen en te verhinderen dat de enkele duizenden buitenlandse technici massaal zouden vertrekken, zag de nieuwe genationaliseerde mijngroep zich enerzijds verplicht een samenwerkingsakkoord te sluiten waarin UM garant stond voor de uitbetaling van hun lonen. GCM zou daarvoor geld opzijzetten. Anderzijds mocht UM engineeringstudies blijven uitvoeren voor mijnprojecten van Gécamines, instaan voor de verkoop van mineralen en voor de aankoop van de nodige grondstoffen en wisselstukken uit Europa.
Volgens de expats leidde het bijstandsakkoord uit 1967 concreet tot de oprichting van een garantiefonds voor het expat-personeel dat uitsluitend door Gécamines werd gespekt. Het fonds zou op 23 september 1969 in zijn totaliteit zijn overgedragen aan SGM-Division Congo in Brussel. Nog steeds volgens de expats hadden de Congolezen er toen al 1,027 miljard Belgische frank in gestort. Dertig jaar later wordt het bedrag op zo’n 3 à 6 miljard Belgische frank geraamd of ongeveer 100 miljoen euro.
Waar is het geld naartoe?
“Het fonds heeft sinds 1967 betrekking gehad op zo’n 5000 expats, maar omdat GCM gedurende dertig jaar de lonen netjes uitbetaalde, heeft men er nooit één duit moeten uithalen,” aldus de expats. “Nu GCM de lonen niet langer kan betalen en wij Umicore aan zijn beloften herinneren, doen ze in Brussel alsof hun neus bloedt.” De expats beweren dat “Umicore alle verplichtingen tegenover hen had overgenomen, samen met het waarborgfonds, nadat UM begin de jaren tachtig SGM had opgeslorpt.” Ze vinden dat Umicore drogredenen inroept om het akkoord “onbestaand” te verklaren. Umicore zou hebben beweerd dat “de betrokken werkgevers UM niet tijdig op de hoogte hadden gebracht van de achterstallige betaling van hun loon door Gécamines.”
Volgens de betrokkenen echter “wist UM dat het – net zoals SGM dat voordien had gedaan – zelf moest toezien op de naleving van de contracten door GCM, bij wie we feitelijk waren gedetacheerd.” Zij voegen er aan toe dat “de eenzijdige opzegging door UM/Umicore aan de betrokkenen werd betekend per gewone, en niet per aangetekende brief.” Die brieven kwamen aan op adressen waar de meeste werknemers al lang niet meer woonden.
Slechts een dertigtal expats zou nog een beroep kunnen doen op het waarborgfonds uit 1967, nog een tiental is bij GCM aan de slag. Sommigen kregen van Belgische rechtbanken gelijk. “Maar Umicore verschuilt zich achter een batterij juristen, en trekt nu naar het Hof van Cassatie,” zeggen ze.
Vraag is waar de zowat 100 miljoen euro naartoe zijn, aangezien volgens de expats Umicore nooit één werknemer uit dat fonds uitbetaalde. Bijkomende vraag is waarom Gécamines zelf nooit de terugbetaling van dat bedrag heeft gevorderd, aangezien het fonds alleen door GCM zou zijn volstort.
“Details zijn onbekend”
Trends confronteerde Umicore met het verhaal van de expats. We citeren Marc Grynberg, chief financial officer van Umicore, woordelijk: “Laat me eerst stellen dat het hier gaat over tientallen individuele rechtszaken, waarvan sommige al zijn afgesloten en andere nog lopende zijn. Het is niet mijn bedoeling deze individuele gevallen één voor één te becommentariëren. Maar om misverstanden te vermijden, houd ik er toch aan een aantal preciseringen aan te brengen.”
” Eén: SGM heeft nooit kunnen genieten van het garantiefonds waarop u alludeert, aangezien dit fonds werd gebruikt voor het schadeloos stellen van UM na de nationalisering van UMHK.”
” Twee: U mag dit fonds in geen geval verwarren met de bedragen die Umicore eventueel zou moeten betalen in functie van de beslissingen van het gerecht over de individuele rechtszaken en in het geval van de ingebrekestelling van Gécamines. Zulke risico’s maken het voorwerp uit van provisies, die worden aangelegd volgens de geldende boekhoudkundige regels.”
Op de vraag wat het akkoord van 23 februari 1967 dan precies inhield, antwoordt Marc Grynberg dat hij “de details niet kent” en dat “de juridische expert met vakantie is.”
Trends nam ook contact op met Robert Crem. Crem was van 1982 tot 1984 de nummer één van de Congolese mijngroep. Hij hernegotieerde in september 1983 alle bestaande akkoorden tussen de Generale Maatschappij/UM en GCM en dwong de Generale zelfs “alle verdoken akkoorden op tafel te leggen” – wat hem in Brussel niet in dank werd afgenomen. Er waren toen nog een duizendtal expats actief bij GCM. Maar Crem herinnert zich niets over een garantiefonds in de documenten die tijdens de onderhandelingen van september 1983 door de Generale werden voorgelegd, wel “dat SGM via een bijkomend werknemerscontract inderdaad borg stond voor de lonen van de expats, althans tot aan de zaïrisering in 1974.”
“Precies,” reageren de expats. “Wij werden vóór 1974 aangeworven en niemand heeft ooit de bestaande contracten herroepen.” Zij blijven er ook bij dat er wel degelijk een garantiefonds heeft bestaan en stellen dat “Umicore nu ten onrechte beweert dat die 1,027 miljard Belgische frank deel uitmaakte van de schadeloosstelling voor de nationalisering van UMHK.” De expats blijven erbij: “Dit is onjuist”. Umicore beweert het tegendeel.
Erik Bruyland
Belgen in Congo maken aanspraak op 100 miljoen euro uit een fonds.
Umicore ontkent het bestaan van een garantiefonds voor expats.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier