Vooral lage lonen zien koopkracht toenemen

© ThinkStock
Alain Mouton

De voorbije vijftien jaar steeg de koopkracht van de laagste inkomens met 13,4 tot 17,5 procent bovenop inflatie.

De voorbije vijftien jaar steeg de koopkracht van de laagste inkomens met 13,4 tot 17,5 procent bovenop inflatie.

Dat blijkt uit een technische bijlage van het jongste rapport van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (januari 2013). De CRB ging na wat het effect is van allerlei lasten- en belastingverlagingen op de koopkracht. De analyse overspant de periode van 1996 tot en met 2011. Daaruit blijkt dat werknemers op elk loonniveau, ongeacht de gezinssamenstelling hun reële koopkracht hebben zien toenemen.

Maar er zijn grote verschillen. Vooral de laagste lonen, diegene waarvoor de vakbonden over het algemeen in de bres springen, hebben hun inkomen procentueel het sterkst zien stijgen.

Middeninkomens profiteren het minst

Wie als alleenstaande met kinderen 50 procent van het gemiddelde loon verdient, zag zijn koopkracht sinds 1996 stijgen met 13,4 procent. Gaat het om een koppel met kinderen waarvan elk van de partners voor hetzelfde lage loon werkt, dan nam de reële koopkracht zelfs met 17,5 procent toe. Het gros van die stijgingen is te danken aan belastingenmaatregelen en ingrepen in de parafiscaliteit.

Ook de lonen vanaf het mediaaninkomen kenden een koopkrachttoename, maar minder indrukwekkend dan bij de lage lonen: 5,1 tot 8,9 procent afhankelijk van de gezinssamenstelling. De berekeningen van de CRB en de federale overheidsdienst Financiën leren ook dat werknemers met een extra hoog inkomen (250 procent van de mediaan) van een iets sterkere loonstijging genieten dan de middeninkomens.

Afschaffing hoogste aanslagvoet

De reële koopkrachtstijgingen hebben verschillende oorzaken. Om te beginnen hebben alle inkomens in de periode 1996-2006 geprofiteerd van de herinvoering van de indexering van de belastingschalen en de verlaging van de crisisbelasting. De laagste lonen kregen een extra steuntje in de rug met de werkbonus. Dat is een RSZ-korting voor werknemers met een laag loon (maximaal 2200 euro bruto per maand) met als doel het nettoloon te verhogen.

Een ander voordeel was de verbreding van de middenschalen van de belastingbarema’s. De hoogste lonen konden profiteren van de afschaffing van de hoogste marginale aanslagvoet. De middenlonen profiteerden noch van die afschaffing, noch van de werkbonus. Dat verklaart waarom zij hun reële inkomen minder sterk zagen stijgen.

In de periode 2006-2009 mochten opnieuw de laagste lonen juichen met een uitbreiding van de werkbonus. Bovendien nam voor lage en gemiddelde inkomens de belastingvrije som toe. De CRB-studie stelt voorts vast dat het verlagen van de (para)fiscale lasten op de lage lonen ook in recente jaren (2010-2011) werd voortgezet. Toch werd de reële koopkracht tussen 2009 en 2011 licht aangetast omdat de indexering van een aantal basisbedragen in de berekening van de personenbelasting (zoals de belastingvrije som en de belastingschalen) achterop liep op de evolutie van de consumptieprijzen en dus ook de lonen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content