Strengere wetgeving voor oldtimers
Onder druk van Europa komt er een strengere wetgeving voor oldtimers. De leeftijdsgrens wordt opgetrokken en er worden opnieuw technische controles ingevoerd.
Er bestaat geen eenduidige regelgeving voor oldtimers in de Europese Unie. De leeftijdsgrens voor die wagens, de keuringsprocedures en de fiscale behandeling verschillen van lidstaat tot lidstaat. In Italië is een auto een oldtimer vanaf 20 jaar, in Nederland sinds kort vanaf 40 jaar. De meeste andere lidstaten zitten daar ergens tussenin. In België geldt een minimumleeftijd van 25 jaar.
In België moeten oldtimers een eenmalige keuring ondergaan die voor sommige onderdelen – zoals de milieu- en de ophangingstest – soepeler is dan de periodieke keuring voor andere auto’s. Na die keuring is een oldtimer in principe vrijgesteld van technische controle. Als de wagen weer van eigenaar verandert, is een nieuwe keuring nodig.
Nieuwe richtlijn
In april 2014 trad een Europese Richtlijn in werking die de technische keuring voor alle voertuigen in de Europese Unie regelt. Een deel ervan heeft betrekking op ‘motorvoertuigen van historisch belang’. Dat zijn voertuigen die ten minste 30 jaar geleden werden gebouwd of voor het eerst werden ingeschreven, en die niet langer worden geproduceerd. Hun oorspronkelijke staat moet behouden zijn gebleven en de technische kenmerken van de hoofdonderdelen mogen geen wijzigingen hebben ondergaan.
De lidstaten van de Europese Unie hebben tot volgend jaar de tijd om de richtlijn in nationale wetgeving om te zetten. Die wetgeving moet ten laatste op 1 januari 2018 in voege gaan. De minimumleeftijd voor oldtimers wordt in België dus opgetrokken naar 30 jaar. Daaraan wordt ook een periodieke technische controle gekoppeld. De lidstaten mogen vrij bepalen met welke tussenpozen die moeten plaatsvinden. Het blijft mogelijk voertuigen die niet of nauwelijks op de openbare weg rijden, uit te sluiten van de toepassing van de richtlijn.
Zolang de Belgische wetgeving niet is aangepast, blijft het mogelijk voertuigen vanaf 25 jaar met een O-plaat in te schrijven. Dat is een nummerplaat voor oldtimers, waarvan de lettergroep begint met een O. Wagens met zo’n nummerplaat mogen in principe enkel voor privédoeleinden worden gebruikt. Het is nog onduidelijk of er overgangsmaatregelen komen voor auto’s die op het moment dat de aangepaste wetgeving in werking treedt, tussen 25 en 30 jaar oud zijn.
Fiscale gevolgen
De verhoging van de leeftijdsgrens heeft ook fiscale consequenties. Dat maakt de Belgische situatie nogal specifiek. De inschrijving van voertuigen, de aanvraag van een O-nummerplaat en de technische keuring zijn federale bevoegdheden. De fiscaliteit op auto’s – de jaarlijkse verkeersbelasting en de belasting op inverkeerstelling (BIV) – is een regionale bevoegdheid.
Onder de oude regelgeving konden voertuigen vanaf 25 jaar – ongeacht of ze met een O-nummerplaat waren ingeschreven – aanspraak maken op een laag forfaitair tarief voor de verkeersbelasting en de belasting op inverkeerstelling. Sinds 1 januari is dat in Wallonië niet meer het geval. Ze worden voortaan belast volgens dezelfde tarieven als moderne voertuigen, tot ze 30 jaar oud zijn.
Wie in Wallonië een voertuig tussen 25 en 30 jaar wil inschrijven, moet naast de belasting op inverkeerstelling ook de Ecomalus-belasting betalen, die wordt berekend op basis van de CO2-uitstoot. Eigenaars van voertuigen die al zijn ingeschreven, hoeven die heffingen niet te betalen.
De vraag is wat er zal gebeuren als de federale overheid de wetgeving voor de inschrijving en de keuring voor oldtimers wijzigt en de leeftijdsgrens optrekt naar 30 jaar. Normaal wordt dan de Vlaamse fiscaliteit aangepast. Of er dan een overgangsregeling komt voor voertuigen tussen 25 en 30 jaar, is voorlopig koffiedik kijken.
Van liefhebbers naar investeerders
Door de historisch lage rente neemt de interesse van investeerders voor oldtimers al enkele jaren toe. Maar de markt heeft stilaan een kantelpunt bereikt, volgens Gert Beets van Automotive Consultancy Services, die met meer dan twee decennia ervaring een autoriteit is in de oldtimerwereld.
“De oldtimermarkt is geëvolueerd van een liefhebbersmarkt naar een investeerdersmarkt”, zegt Beets. “Maar de jongste maanden stellen we vast dat de prijzen niet meer zonder onderscheid stijgen. Dat merken we aan de prijzen van gangmakers zoals de Mercedes 300 SL Gullwing en Roadster uit de jaren vijftig. Die werden tien jaar geleden voor 200.000 euro verkocht, maar de prijs liep vorig jaar op naar 1,1 à 1,2 miljoen euro. Ondertussen zijn de verkoopprijzen met ongeveer 10 procent gecorrigeerd.”
“We stellen ook vast dat er op oldtimerveilingen veel onverkochte exemplaren blijven staan. Enkel de topstukken vinden nog een nieuwe eigenaar. Oldtimers van middelmatige kwaliteit raken veel moeilijker verkocht. Er werd veel verwacht van China, dat zijn markt vanaf 2016 openstelt voor oldtimers. Maar ik heb daar altijd vrij sceptisch tegenover gestaan. De Chinese superrijken hebben de voorbije jaren al gekocht en hun auto’s hier gestald. De betere middenklasse in China heeft af te rekenen met de lagere economische groei en een beurscrash. Ze komt dus voorlopig niet shoppen in Europa.”
Een echte instorting van de prijzen zoals begin jaren negentig verwacht Beets niet. Hij wijst ook op de parallellen met de kunstmarkt. “Picasso leefde ongeveer in dezelfde periode als Enzo Ferrari. Picasso heeft meer kunstwerken gemaakt dan Enzo Ferrari auto’s had gebouwd voordat het merk in de handen van Fiat kwam. Dus is het ook logisch dat de Ferrari’s uit die tijd evenveel kosten als kunstwerken.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier