Wat verandert er aan de tweede pensioenpijler voor zelfstandigen?
Zelfstandigen die actief zijn in een eenmanszaak hebben minder mogelijkheden dan bedrijfsleiders met een vennootschap om een extralegaal pensioen op te bouwen in de tweede pensioenpijler. Daar komt binnenkort verandering in.
Een zelfstandige kan zowel in de tweede als de derde pensioenpijler een extralegaal pensioen opbouwen, om zijn wettelijke pensioen aan te vullen. De tweede pijler bestaat tot nu uit het vrij aanvullend pensioen (VAP) en de groepsverzekering of de individuele pensioentoezegging (IPT). De derde pijler is het fiscale pensioensparen en het langetermijnsparen, waaraan zowel werknemers als zelfstandigen kunnen deelnemen. Zowel in de tweede als de derde pensioenpijler komen de premies in aanmerking voor een belastingvoordeel.
Er is wel een ongelijkheid tussen een bedrijfsleider die actief is in een vennootschap en een zelfstandige zonder vennootschap. Een bedrijfsleider kan een aanvullend pensioen in de tweede pijler opbouwen met drie partijen: de vennootschap waarvan hij de bedrijfsleider is, een pensioeninstelling of een verzekeraar, en de bedrijfsleider zelf. De vennootschap doet de toezegging om een aanvullend pensioen via een groepsverzekering of een IPT op te bouwen ten gunste van de bedrijfsleider en/of zijn rechthebbenden. De vennootschap betaalt de premies. Een zelfstandige die geen vennootschap heeft, moet zelf een pensioenovereenkomst afsluiten bij een pensioeninstelling of een verzekeraar.
Dat heeft tot gevolg dat zelfstandigen met een vennootschap zowel individueel een VAP kunnen afsluiten als een groepsverzekering of een IPT kunnen aangaan via hun vennootschap. Ze hebben meer mogelijkheden om hun wettelijk pensioen aan te vullen dan zelfstandigen zonder vennootschap, die in de tweede pensioenpijler enkel toegang hebben tot het VAP. Die ongelijkheid wordt binnenkort weggewerkt. De ministerraad heeft een wetsontwerp goedgekeurd om de pensioenovereenkomst voor zelfstandigen in het leven te roepen. Die moet nog in 2017 van kracht worden. Alle zelfstandigen die niet actief zijn in een vennootschap, kunnen er gebruik van maken, boven op het VAP.
Het vrij aanvullend pensioen
De premies voor gevestigde zelfstandigen worden altijd berekend op het netto belastbare beroepsinkomen
Het VAP is een aanvulling van het wettelijk pensioen die zowel toegankelijk is voor bedrijfsleiders van een vennootschap als voor zelfstandigen zonder vennootschap. Het VAP levert belangrijke fiscale voordelen op. “Het inkomen waarop de sociale bijdragen worden berekend, is de basis voor de fiscaal aftrekbare premies”, zegt Jannick Beyens, expert in aanvullende pensioenen van de ADMB/Zenito Groep. “De premies voor gevestigde zelfstandigen worden altijd berekend op het netto belastbare beroepsinkomen _ het brutoberoepsinkomen min de werkelijk aftrekbare beroepskosten _ van drie jaar geleden. De bijdragen voor het VAP zijn voor 100 procent aftrekbaar als beroepskosten.” Dat levert een fiscale besparing op tegen het marginale belastingtarief (50% vanaf een jaarinkomen van 38.830 euro, bedrag geldig voor het inkomstenjaar 2017).
De zelfstandige heeft de keuze tussen een gewoon VAP en een sociaal VAP. 10 procent van de premies voor een sociaal VAP wordt gebruik voor extra sociale voordelen boven op het aanvullend pensioen. De solidariteitsprestaties verschillen van aanbieder tot aanbieder. Wettelijk zijn er verschillende mogelijkheden, zoals een vervangingsinkomen bij arbeidsongeschiktheid of een forfaitaire kostenvergoeding bij ernstige ziekte. De aansluiting bij dat solidariteitsstelsel mag niet afhangen van de uitslag van een geneeskundig onderzoek of een medische vragenlijst.
Voor een gewoon VAP mag de zelfstandige een premie van 8,17 procent van zijn netto belastbaar inkomen als beroepskosten aftrekken, met een maximum van 3127,24 euro per jaar (bedrag geldig voor het inkomstenjaar 2017). Voor een sociaal VAP is dat 9,40 procent, met een maximum van 3598,05 euro.
VAP’s worden vooral aangeboden in de vorm van een tak21-product. Dat betekent dat voor de gestorte premies een kapitaalgarantie geldt en dat ze in principe een vast rendement opleveren. Jannick Beyens: “De pensioeninstelling of de verzekeraar kan de gewaarborgde rentevoet op elk moment eenzijdig verlagen of verhogen. Als de instelling haar gewaarborgde rente wijzigt, geldt die enkel voor nieuwe stortingen vanaf die aanpassing. Op die manier kun je een contract met verschillende rentevoeten hebben: een deel van het kapitaal heeft bijvoorbeeld een rendement van 1,5 procent per jaar, een ander deel 2 procent.”
Er zijn ook 0 procentcontracten waarvan het rendement enkel bestaat uit een niet-gewaarborgde winstdeelneming. Ook andere tak21-contracten keren een winstdeelneming uit boven op het gewaarborgde rendement. Het bedrag verschilt van jaar tot jaar, omdat de winstdeelneming jaarlijks opnieuw wordt berekend, afhankelijk van de financiële resultaten van de pensioeninstelling.
De groepsverzekering of interne pensioentoezegging
Een zelfstandige met een vennootschap kan zijn wettelijk pensioen in de tweede pijler ook aanvullen met een groepsverzekering of een IPT. De vennootschap betaalt de premies en trekt die als beroepskosten af van haar belastbare winst. De voorwaarde is wel dat de 80 procentregel wordt gerespecteerd. Het wettelijk pensioen en de pensioenkapitalen die de zelfstandige opbouwt in de tweede pijler mogen niet hoger zijn dan 80 procent van het laatste normale brutojaarloon van de bedrijfsleider. Van de stortingen in een groepsverzekering of IPT wordt een premiebelasting van 4,4 procent afgehouden.
De pensioenovereenkomst voor zelfstandigen
De premies voor gevestigde zelfstandigen worden altijd berekend op het netto belastbare beroepsinkomen
Zelfstandigen zonder vennootschap hebben binnenkort een extra mogelijkheid om hun aanvullend pensioen in de tweede pijler aan te vullen met de pensioenovereenkomst voor zelfstandigen. Die kan worden afgesloten door zelfstandigen die actief zijn als natuurlijk persoon, meewerkende echtgenoten en gevestigde zelfstandigen in bijberoep die sociale bijdragen betalen die minstens even hoog zijn als de minimumbijdrage in hoofdberoep. Een startende zelfstandige in bijberoep die minder betaalt dan de minimumbijdrage in hoofdberoep, maar vrijwillig een hogere bijdrage betaalt, zou geen pensioenovereenkomst voor zelfstandigen kunnen afsluiten, wat ook het geval is met een VAP.
“Het systeem is ongeveer vergelijkbaar met dat van de IPT”, zegt Jannick Beyens. “Op de premies is een RIZIV-bijdrage van 3,55 procent en een solidariteitsbijdrage van maximaal 2 procent verschuldigd. Het pensioenkapitaal van een pensioenovereenkomst voor zelfstandigen wordt bij de uitkering ook belast tegen 10 à 20 procent, afhankelijk van het moment van de opname.”
De jaarlijkse stortingen voor een pensioenovereenkomst leveren de zelfstandige een belastingvermindering van 30 procent van de betaalde premies op, zolang de som van het pensioen uit de eerste en tweede pijler maximaal 80 procent van het gemiddelde loon van de laatste drie gewerkte jaren bedraagt. Voor een groepsverzekering of een IPT blijft de grens voorlopig behouden op 80 procent van het laatste jaarloon, maar een harmonisatie is later mogelijk. Een zelfstandige zonder vennootschap kan zijn wettelijk pensioen fiscaal optimaal aanvullen in de tweede pijler door zijn VAP aan te vullen met een pensioenovereenkomst.
Dossier: pensioenen
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier