Hoe behoudt u uw levensstandaard tijdens uw pensioen?
Volgens een studie van het hr-adviesbureau Mercer volstaan de drie klassieke pensioenpijlers niet voor uw pensioen. Tijdig een extra spaarpot opbouwen zonder eventuele fiscale gunstmaatregelen is dan ook de boodschap.
U wist al dat het wettelijke pensioen (de eerste pensioenpijler) niet zal volstaan om uw levensstandaard te vrijwaren. Volgens de hr-consultant Mercer verdient een 35-jarige bediende gemiddeld 2000 euro netto per maand. Op de pensioenleeftijd van 67 jaar zal zijn nettoloon, rekening houdende met de indexeringen, 3100 euro bedragen. Indien zijn rustpensioen op dat moment 1900 euro is, dekt dat slechts 62 procent van het benodigde bedrag. De overige 38 procent moet hij dus zelf zien bij te leggen.
Maar is een pensioen van 1900 euro over ruim dertig jaar wel realistisch? Het blijft sowieso wat koffiedik kijken, want niemand weet in welke mate de wettelijke pensioenreserves over enkele tientallen jaren nog zullen volstaan. Welk bedrag u tegen dan precies mag verwachten, is bovendien afhankelijk van uw sociaal statuut (werknemer, ambtenaar of zelfstandige), uw inkomen, de duur van uw loopbaan, de sector waarin u actief bent, uw geslacht en uw gezinssituatie. Daardoor zijn er grote individuele verschillen.
Vertrouwt u evenwel op de cijfers en de prognoses van Mercer, dan hebt u als 35-jarige bediende dus een pensioenbedrag van 3100 euro per maand nodig om uw levensstandaard te kunnen behouden. Gaat u ervan uit dat u, zoals de doorsnee-Belg, 81 jaar oud wordt, dan hebt u vanaf uw pensionering nog veertien jaar voor de boeg. Dat betekent dat u een totaalbedrag van ongeveer 520.000 euro (3100 euro x 12 maanden x 14 jaar) nodig hebt voor een zorgeloze oude dag. 38 procent daarvan, ofwel 198.000 euro moet u zelf bijeen zien te rapen.
Tweede en derde pijler
De wetgever voorziet in fiscaalvoordelige mogelijkheden om die kloof aan te vullen. Bedrijven kunnen hun werknemers een bijkomend pensioen laten opbouwen in het kader van hun beroepsactiviteit (de tweede pensioenpijler). Zes op de tien werknemers doen dat, meestal via een collectieve groepsverzekering. De premies die de werkgever daarvoor betaalt, zijn voor hem aftrekbaar als beroepskosten. Maar ook de werknemer betaalt minder belastingen op dat aanvullend pensioen dan op zijn loon.
Niet elk bedrijf biedt evenwel zo’n collectief pensioenplan aan. Om iedereen toch toegang te bieden tot de tweede pensioenpijler, kunnen werknemers sinds een tijdje zelf een vrij aanvullend pensioen voor werknemers (VAPW) opbouwen. U kiest helemaal zelf hoeveel u spaart, maar het bedrag mag per jaar niet hoger zijn dan 1600 euro of 3 procent van het referentieloon van twee jaar geleden. Ook het type belegging waarin u geld stort, bepaalt u zelf: een tak21, een tak23 of een combinatie. De premies leveren een fiscaal voordeel van 30 procent op.
Pensioensparen via uw werkgever biedt u dus de mogelijkheid op een fiscaalvriendelijke manier een extra financiële buffer voor later op te bouwen. Verwacht daar echter niet té veel van: volgens Mercer is de tweede pensioenpijler goed voor slechts 12 procent van wat u later nodig hebt. Om als 35-jarige bediende uw levensstandaard te kunnen behouden, zou u daarin vanaf nu maandelijks zo’n 370 euro moeten storten. En dat is lang niet voor iedereen vanzelfsprekend.
U kunt ook op eigen initiatief pensioensparen (derde pensioenpijler). Dat levert u eveneens een belastingvermindering op tot een bepaald bedrag. Momenteel ligt de jaarlijkse limiet op 960 euro (of 1230 euro, maar met minder fiscale aftrek). Ook langetermijnsparen past in de derde pijler. Via die formule kunt u tijdens uw loopbaan op een fiscaalvriendelijke manier een potje van enkele tienduizenden euro’s opbouwen. Een mooi bedrag, maar het volstaat wellicht niet om uw levensstandaard aan te houden: volgens Mercer vertegenwoordigt de derde pensioenpijler amper 5 procent van wat u nodig zal hebben.
Andere inspanningen
Met de eerste drie pensioenpijlers komt u er dus wellicht niet. Het is dan ook belangrijk dat u tijdig een bijkomende spaarpot opbouwt zonder fiscale gunstmaatregelen (de vierde pijler). Mercer berekende dat de gemiddelde Belg nog 21 procent van het gewenste pensioenbedrag op andere manieren bij elkaar moet sparen. In bovenstaand voorbeeld gaat het om een kleine 110.000 euro. De verwaarloosbare rente op een spaarboekje zal niet volstaan om die som bij elkaar te krijgen. Erger nog: de inflatie maakt u jaar na jaar armer.
Als alternatief al uw spaargeld in aandelen(fondsen) stoppen, is evenwel niet zonder risico’s. Bovendien zijn de financiële markten soms erg volatiel. De kans bestaat dus dat u uw beleggingen niet op het gewenste moment kunt verkopen, omdat de beurzen dan net in een dip zitten. Beleg in aandelen en fondsen dus alleen geld dat u minstens vijf jaar (of nog langer) kunt missen. Hoe jonger u bent, hoe meer de tijd in uw voordeel speelt. Vergeet niet dat er ook minder risicovolle beleggingsproducten bestaan, zoals obligaties.
Maar ook een woning kopen hoort thuis in de vierde pensioenpijler. Wanneer u daarvoor een woonkrediet aangaat, stopt u bij elke aflossing eigenlijk geld in uw pensioenspaarpot. Nadat de hypotheek afbetaald is, woont u gratis. U betaalt dan geen kredietaflossingen meer, zodat u op latere leeftijd meer geld overhoudt. Bovendien investeert u in vastgoed, en dat blijft op lange termijn een goede, inflatiebestendige belegging. Met de meerwaarde uit een eventuele verkoop kunt u later bijvoorbeeld een appartementje of een serviceflat huren.
Een onzekere factor bij de berekening van de financiële buffer die u nodig hebt, blijft evenwel uw levensverwachting. De gemiddelde Belg wordt vandaag 81 jaar oud, maar er zijn natuurlijk grote afwijkingen. Het is dus niet eenvoudig uw situatie correct in te schatten. Bovendien stijgen de gezondheidskosten met uw leeftijd, samen met de verzekeringspremies (bijvoorbeeld voor uw hospitalisatieverzekering) en de kosten voor huisvesting (bijvoorbeeld in een woon-zorgcentrum). Voorzie dus in voldoende marge.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier