De zes werven van uw pensioen
Ons pensioensysteem is de voorbije jaren vertimmerd, maar dat volstaat niet: eigenlijk moeten de fundamenten opnieuw worden gegoten. We overlopen de belangrijkste hervormingen en we kijken vooruit naar de veranderingen die u nog mag verwachten.
Uw kinderen en kleinkinderen zullen uw pensioen betalen. De werkende bevolking draagt een deel van haar loon af om de pensioenen van de bevolking op rust te financieren: zo werkt ons pensioensysteem. Alleen zijn er steeds minder schouders om de steeds zwaardere lasten te dragen. In de jaren negentig waren er nog ongeveer vier werkenden voor elke gepensioneerde, vandaag nog maar drie. En volgens projecties van de federale overheidsdienst Sociale Zekerheid zouden er tegen 2060 nog slechts twee werkenden per gepensioneerde overblijven. Er zijn aanpassingen nodig om de kwaliteit van de pensioenen veilig te stellen en het systeem betaalbaar te houden.
Er zijn al ingrepen gebeurd, maar er moet nog veel meer veranderen om van het pensioen een geloofwaardig maatschappelijk contract te maken. “Om de solidariteit te handhaven zijn structurele hervormingen vereist”, zegt Frank Vandenbroucke, hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam en de gangmaker van de Commissie Pensioenhervorming 2020-2040. Wat staat er nog te gebeuren?
1. Langer werken
Iedereen die 65 jaar is, of 60 en 45 jaar heeft gewerkt, krijgt een rustpensioen. Als alles goed gaat, stijgt de wettelijke pensioenleeftijd naar 66 jaar in 2025 en naar 67 jaar in 2030. Het optrekken van de wettelijke pensioenleeftijd was een van de eerste beleidsdaden van minister van Pensioenen Daniel Bacquelaine (MR). “De verhoging van de pensioenleeftijd is op termijn hoogstwaarschijnlijk onvermijdelijk”, reageert Vandenbroucke. “Maar het blijft bij zulke geïsoleerde ingrepen. De hogere pensioenleeftijd wordt bovendien pas in de verre toekomst van kracht. Omdat er geen draagvlak voor gecreëerd is, kan een volgende regering die beslissing meteen terugdraaien, wat niet goed zou zijn.”
Professor Bart Cockx van de UGent verwacht niet dat de hogere wettelijke pensioenleeftijd alleen veel effect heeft. Hij wijst erop dat eerst moet worden gesnoeid in de regelingen om vervroegd uit de arbeidsmarkt te stappen. Met een aantal collega’s onderzocht hij het effect van de verhoging van de pensioenleeftijd voor vrouwen van 63 naar 64 jaar op 1 januari 2006. “Het kleine aantal vrouwen dat op 63 jaar nog aan het werk was, bleef ook werken tot 64 jaar. Het ging slechts om 10 procent van alle vrouwen. 8 procent had ook zonder verhoging van de pensioenleeftijd blijven werken tot 64 jaar. Het effect op de hele populatie was minimaal. Het zou kunnen dat mensen door de aankondiging hun gedrag aanpassen voor de deadlines van 2025 en 2030. Maar de verhoging van de pensioenleeftijd voor vrouwen naar 64 jaar was ook ruim op voorhand aangekondigd. Onze evaluatie heeft aangetoond dat daar niet op is geanticipeerd.”
Bart Van Craeynest, de hoofdeconoom van Econopolis, wijst erop dat de Studiecommissie voor de Vergrijzing een grote impact verwacht van de hogere wettelijke pensioenleeftijd op de pensioenuitgaven. “Dat komt vooral door de hypothese dat die maatregel zich automatisch vertaalt in langer werken. Dat lijkt nogal optimistisch. De verhoging van de pensioenleeftijd is vooral een symbool om aan te geven waar we naartoe moeten en dat het menens is met dat langer werken. Maar zonder concrete maatregelen blijft dat langer werken moeilijk.”
De beleidsmakers moeten alle belanghebbenden stimuleren om van een zwaar beroep een werkbaar beroep te maken”
Volgens Van Craeynest moet de koppeling tussen het loon en de anciënniteit dringend worden afgezwakt. “Het stond in het regeerakkoord en minister van Werk Kris Peeters (CD&V) heeft er onlangs nog naar verwezen. Het is een cruciale factor, want met onze loonstructuur worden oudere werknemers gewoon uit de markt geprijsd. Als daar niets aan verandert, zal het langer werken altijd een moeilijke zaak blijven.”
Marjan Maes, docent-onderzoeker aan de KU Leuven en pensioenadviseur van vice-eersteminister Jan Jambon, voegt eraan toe dat de bedrijven een personeelsbeleid moeten uitstippelen om mensen langer aan het werk te houden. Ze moeten investeren in competenties en, als dat nodig is, mensen heroriënteren naar minder zware banen, zodat ze inzetbaar blijven. “De beleidsmakers moeten alle belanghebbenden stimuleren om van een zwaar beroep een werkbaar beroep te maken. Sommige beroepen die vroeger fysiek zwaar waren, zijn dat niet meer, bijvoorbeeld omdat machines al het hef- en tilwerk hebben overgenomen.”
2. De ontsnappingsroutes afsluiten
De leeftijd waarop werknemers vervroegd met pensioen mogen gaan, stijgt sinds 2013 elk jaar met een halfjaar. Vanaf 2019 kan vervroegd pensioen enkel nog voor wie minstens 63 jaar is. Ook de leeftijd voor het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag, het vroegere brugpensioen, stijgt stelselmatig. Een werkloze met bedrijfstoeslag moet beschikbaar blijven voor de arbeidsmarkt. Er wordt volop werk gemaakt van de activering van langdurig zieken, en dat is nodig. Het aantal langdurig zieken is vorig jaar gestegen tot een record. Een van de oorzaken voor die toename zou de afbouw van stelsels zoals het brugpensioen zijn. De voorwaarden voor een overlevingspensioen – het pensioen voor de langstlevende huwelijkspartner op basis van de loopbaan van de partner – zijn strenger geworden.
Er is ook gesleuteld aan de voorwaarden van het zogenoemde tijdskrediet eindeloopbaan, of de landingsbanen, waardoor mensen vanaf een bepaalde leeftijd minder kunnen werken zonder dat ze veel van hun loon verliezen. In 2002 bedroeg de minimumleeftijd daarvoor 50 jaar, na een loopbaan van minstens 20 jaar. Op enkele uitzonderingen na bedraagt de minimumleeftijd vandaag 60 jaar na een loopbaan van minstens 25 jaar. Bovendien besliste minister Bacquelaine in januari dat de berekening van de pensioenrechten voor wie voor zijn 60ste in zo’n landingsbaan zit, voortaan gebeurt op basis van een minimumrecht in plaats van het voltijdse loon.
Volgens Cockx is het een goede zaak dat het tijdskrediet eindeloopbaan zich nu richt tot werknemers die ouder zijn, omdat mensen op hun 50ste of 55ste vaak nog gezond zijn en niet zo vaak uitstromen richting ziekte of invaliditeit. De bedoeling van dat tijdskrediet is mensen langer aan het werk te houden. “Vanaf 60 jaar is het tijdskrediet eindeloopbaan nuttiger”, vindt Cockx. “Mensen die jonger zijn, hoeven vaak niet minder dagen per week te werken om hun werk vol te houden.”
Er treedt gewenning op bij mensen die een of meer dagen per week thuis zijn”
Cockx ging na bij de mensen die in 2003 en 2004 in zo’n landingsbaan stapten of ze langer aan de slag bleven. Cockx vond enkel positieve effecten op korte termijn. Mannen bleven twee jaar langer aan het werk en vrouwen vier jaar. Dat betekent niet dat ze ook meer uren presteerden. Cockx: “Uit ons onderzoek bleek dat mensen die in het systeem van de landingsbanen waren gestapt, meer dan andere mensen geneigd waren vervroegd met pensioen te gaan zodra dat kon. Daar zijn enkele mogelijke verklaringen voor. Ten eerste treedt er gewenning op bij mensen die een of meer dagen per week thuis zijn. Ze komen stilaan tot het besef dat ze er ook wel aan zouden wennen altijd thuis te zijn. Ten tweede geven ze onbewust het signaal aan hun werkgever dat ze niet veel zin meer hebben om te werken, waardoor die misschien ook sneller vervroegd pensioen zal voorstellen.”
Cockx wijst er ook op dat er financiële prikkels zijn die mensen aanmoedigen om vanuit een landingsbaan vervroegd met pensioen te gaan. Werknemers die op hun 60ste in het tijdskrediet eindeloopbaan stappen, blijven pensioenrechten opbouwen alsof ze nog altijd voltijds aan het werk zijn. Cockx wijst erop dat er nu veel minder verschil is tussen de leeftijdsdrempel om toegang te krijgen tot het tijdskrediet eindeloopbaan (60 jaar) en de drempel die toegang geeft tot het vervroegd pensioen (63 jaar) dan toen hij het onderzoek deed. Hij vindt dat er een denkoefening nodig is over de stimulansen voor vervroegd pensioen en met name over de reglementering over de gelijkgestelde periodes. Gelijkgestelde periodes zijn periodes waarin een werknemer niet heeft gewerkt, maar waarin hij wel pensioenrechten heeft opgebouwd alsof hij werkte.
“De regering wil die gelijkgestelde periodes verder aanpakken. Er zijn twee manieren waarop ze daarop kan besparen: ofwel bouw je geen pensioenrechten meer op tijdens bepaalde periodes, ofwel bouw je minder rechten op tijdens bepaalde periodes”, waarschuwt Michel Wuyts, directeur bij Fediplus, een vzw die de belangen van gepensioneerden en toekomstige gepensioneerden verdedigt. “Neem de werkloosheid als voorbeeld van een gelijkgestelde periode. Een werkloze die een uitkering krijgt van de RVA, bouwt pensioenrechten op. In principe worden die berekend op het normale fictieve loon, dat gebaseerd is op de lonen die de werknemer verdiende voordat hij zijn werk verloor. Wel, de overheid beperkt dat fictieve loon nu al in bepaalde omstandigheden tot een minimumrecht.”
Vooral in de privésector werden de voorbije jaren veel ontsnappingsroutes afgesloten. Twee jaar geleden telde Maes 58 regelingen voor verlof vóór het pensioen in de publieke sector, en daar is sindsdien weinig veranderd. Maes: “Ook het typische ziektepensioen voor ambtenaren bestaat nog altijd. De medische instantie Medex kan ambtenaren op jonge leeftijd ongeschikt verklaren om te werken. Dan krijgen die ambtenaren levenslang een – vaak zeer laag – ziektepensioen uitgekeerd. De publieke sector moet trajecten voor de re-integratie van zieke personeelsleden opzetten, net zoals dat in de private sector gebeurt.” Het kabinet-Bacquelaine zegt dat de regering hiervoor plannen heeft, waarover overlegd wordt met de deelstaten.
3. Wie langer werkt, moet meer pensioen krijgen
Na uw 65ste, of na een loopbaan van 45 jaar, kunt u zoveel werken als u wilt zonder uw pensioenuitkering te verliezen. Daarmee wil de regering-Michel langer werken aanmoedigen. Maar zo hebt u vanaf uw 65ste ook geen enkele financiële stimulans meer om uw pensioen uit te stellen.
Anders dan in de meeste landen bestaat in ons land geen actuariële correctie. Als iemand sneller stopt met werken, moet de overheid langer een pensioen betalen. Bovendien betaalt die persoon minder lang sociale bijdragen om bij te dragen aan het pensioensysteem. Er moet dus een voldoende zware correctie naar beneden zijn voor wie vroeger met pensioen gaat (malus). In Frankrijk is dat bijvoorbeeld 5 procent minder pensioen per jaar dat de gepensioneerde minder heeft gewerkt. Omgekeerd moet er een correctie naar boven zijn, om het de moeite waard te maken voor wie langer wil werken (bonus). Het financiële voordeel voor wie vroeger met pensioen gaat, moet worden geneutraliseerd.
Frank Vandenbroucke en de Commissie Pensioenhervorming 2020-2040 stellen een flexibel pensioensysteem voor, waarin individuen een grote keuzevrijheid krijgen. Maar het systeem moet ook fair zijn. “Wie als individu kiest voor een langere loopbaan dan anderen, zal daarvoor financieel worden beloond. Wie kiest voor een kortere loopbaan, zal minder pensioen hebben”, vat Vandenbroucke het samen. Hij is teleurgesteld dat de pensioenbonus sinds 1 januari 2015 is afgeschaft. Wie met pensioen kon, maar ervoor koos aan de slag te blijven, kreeg een tijdlang zo’n bonus. “Wij hadden de regering geadviseerd de pensioenbonus, of de prikkel om langer te werken, te versterken, maar ze besliste die bonus volledig af te schaffen”, zegt hij.
Volgens Cockx moeten we ook meer richting een systeem waarin de pensioenvoorwaarden niet meer gebaseerd zijn op de leeftijd, maar op het aantal jaren dat we hebben gewerkt.
4. Minder lang werken kan enkel nog in zware beroepen
“In het regeerakkoord staat dat alle preferentiële tantièmes worden afgeschaft, behalve voor de zware beroepen”, zegt Maes. De tantièmes zijn de breuken die worden gebruikt om het pensioen van ambtenaren te berekenen. De noemer van de breuk is normaal 60, de teller wordt bepaald door het aantal jaren dat de ambtenaar heeft gewerkt. Wie 45 jaar in de openbare sector werkt, krijgt 45/60ste, of 75 procent van zijn referentiewedde, doorgaans het gemiddelde loon van de laatste tien jaar van zijn loopbaan. Bij de preferentiële tantièmes is de noemer kleiner – 55 of zelfs soms 45 – en moeten de ambtenaren bijgevolg minder lang werken om aan een pensioen van 75 procent van hun referentiewedde te geraken. Ze kunnen nooit meer dan 75 procent van hun referentiewedde als pensioen krijgen en hebben dus geen financieel motief om nog langer te werken.
Maes: “De discussie over de zware beroepen kun je niet los zien van de preferentiële tantièmes voor de berekening van het bedrag van hun pensioen én van de verhogingscoëfficiënt voor de berekening van de loopbaanvoorwaarden voor de actieve diensten in de openbare sector. We hebben het dan over cipiers, brandweerlui, douanebeambten, luchtverkeersleiders, loodsen, enzovoort: zij mogen vandaag sneller met pensioen. Maar dat geldt evengoed voor magistraten, parlementairen, senatoren en gouverneurs. Bij de berekening van hun loopbaanvoorwaarden wordt bijvoorbeeld een verhogingscoëfficiënt van 1,2 toegepast. Daardoor moeten zij slechts 35 jaar werken, terwijl de anderen 42 jaar moeten werken.”
De regering wil alle gunstregimes afschaffen, tenzij ze nodig zijn omdat het werk te zwaar is om vol te houden. De sociale partners moeten het in 2017 eens raken over de criteria die een beroep zwaar maken voor werknemers. Voor de ambtenaren zijn er al vier criteria vastgelegd: belasting door nacht- of shiftenwerk, fysieke belasting, veiligheidsrisico’s en belasting van mentale of emotionele aard.
Het lijkt erop dat de regering die discussie eerst uit de weg wil hebben, alvorens ze voortgaat met andere hervormingen van het pensioen. Vandenbroucke waarschuwt dat de regering al over de helft van haar termijn zit. “De tijd tikt. Hoe ga je van al die hervormingen één samenhangend geheel maken? Er is tot nu geen enkel maatschappelijk debat geweest over het pensioen dat we willen in de toekomst. Welk soort pensioencontract willen we jonge mensen aanbieden? Willen we een flexibel pensioensysteem?”
5. Het pensioen met punten
U hebt mogelijk al gehoord dat de regering broedt op een pensioen met punten. Het pensioen met punten is geen doel op zich, het is een manier van rekenen. Als iedereen het er bijvoorbeeld over eens is dat mensen met een zwaar beroep vroeger met pensioen moeten kunnen gaan, moeten ze ook sneller een volledig pensioen kunnen opbouwen. De overheid zou bijvoorbeeld voor elk gewerkt jaar een punt kunnen toekennen en voor elk gewerkt jaar in een zwaar beroep 1,2 punten.
De regering zal maar enkele variabelen hoeven te veranderen en die pensioenpunten zijn plots veel minder waard”
Bij de vzw Fediplus overheerst wantrouwen tegenover het pensioen met punten. “Je zult enkel weten hoeveel punten je verzamelt in de loop van je carrière, maar totaal niet weten hoeveel die punten in euro’s waard zijn”, zegt Wuyts. “De regering zal maar enkele variabelen hoeven te veranderen en die pensioenpunten zijn plots veel minder waard. De regering kan natuurlijk in zekere zin vandaag ook al uw pensioen minder waard maken, door te morrelen aan de herwaarderingscoëfficiënt of de indexen die nodig zijn om die coëfficiënt te berekenen.” De herwaarderingscoëfficiënt dient om, op het moment dat u met pensioen gaat, uw lonen uit het verleden om te rekenen naar hun huidige waarde.
Vandenbroucke vindt net dat het pensioen met punten de mensen een beter overzicht zal bieden. “Vandaag weten mensen helemaal niet hoeveel hun pensioen zal bedragen, tot ze de pensioenleeftijd naderen en vragen de berekening te maken. Met een pensioen met punten kunnen mensen jaar na jaar zien hoeveel punten ze op hun rekening krijgen. De waarde van de punten zal zijn gekoppeld aan de lonen. Dat maakt het net moeilijker voor een regering om iets af te pakken.”
6. De mogelijkheid van een deeltijds pensioen introduceren
Het pensioen met punten maakt het ook mogelijk halftijds te blijven werken, sociale bijdragen te betalen, nog een stukje pensioenrechten op te bouwen en halftijds met pensioen te gaan. Hoe vroeger u dat deeltijdse pensioen opneemt, hoe lager dat zal zijn. Vandenbroucke denkt dat zo’n deeltijds pensioen moeilijk anders te organiseren is dan met een puntensysteem.
Voor Maes en Cockx is zo’n deeltijds pensioen een veel betere oplossing dan het tijdskrediet eindeloopbaan. “Wie zijn werk fysiek of mentaal te zwaar vindt, kan dan minder dagen per week werken door deeltijds zijn pensioen op te nemen en deeltijds verder te werken”, legt Cockx uit. “Je bouwt dan nog een stukje verder pensioenrechten op voor het deeltijdse werk. Daardoor wordt langer werken financieel beloond.”
Dossier: pensioenen
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier