Gent verduurzaamt bestaand patrimonium op wijkniveau
Aan voorbeelden van duurzame wijken is er geen gebrek in Oost-Vlaanderen. Maar het echte werk moet nog beginnen: de bestaande wijken en verkavelingen verduurzamen. De stad Gent neemt het voortouw.
“Een goede, duurzame wijk is een combinatie van een beetje van alles”, steekt architect Bart Cobbaert van wal. “Het is een wijk die geen green field aansnijdt: geen landbouwgrond, geen open ruimte. Ruimtelijk rendement is belangrijk, en dan kan het weleens gebeuren dat één of twee niveaus hoger gebouwd wordt in ruil voor extra groene ruimte. Een goede ligging is ook essentieel, met voorzieningen in de buurt en openbaar vervoer in de nabijheid. Meestal is zo’n wijk ook niet mono-residentieel. Er wordt ook gewerkt, er zijn buurtondersteunende functies.”
De medeoprichter van het Gentse bureau DENC-STUDIO noemt het een holistische kijk op duurzaamheid, een insteek die hij ook herkent in de Duurzaamheidsmeter Wijken van de Vlaamse overheid. Die meter monitort negen duurzaamheidsthema’s: kwaliteitsbewaking, welzijn en welvaart, mobiliteit, fysisch milieu, groen en natuurontwikkeling, water, materialen en afval, energie en innovatie. “Een heel goed instrument”, vindt Cobbaert. “Veel toegankelijker en eenvoudiger dan bijvoorbeeld de internationale BREEAM.”
Goede voorbeelden wijzen de weg
Aan goede voorbeelden is er volgens Bart Cobbaert geen gebrek. Hij verwijst naar het boek Stedenbouw kan ook zo, een recente uitgave van VIBE. In Oost-Vlaanderen werkt Cobbaerts bureau ook mee aan enkele trendzettende nieuwe wijken. Hij vermeldt Saffrou in Oudenaarde, een project van Revive, dat een “supergoede ligging” combineert met veel groene ruimte, een mix van functies, de bescherming van erfgoed en een materiaalgebruik dat maximaal inzet op hergebruik.
In Gent toont De Nieuwe Dokken, een ontwikkeling van CAAAP en Van Roey Vastgoed, met enkele creatieve oplossingen dat de gasloze wijk nu al een haalbare kaart is. “De wijk is aangesloten op een warmtenet dat gebruikmaakt van de proceswarmte van de nabijgelegen zeepfabriek Christeyns”, vertelt Cobbaert. “Er zijn ook inzamelpunten voor keuken- en tuinafval. De warmte die ontstaat door de vergisting van het afval, wordt ook toegevoegd aan het warmtenet. Extra boeiend is dat dat alles verloopt via een coöperatie, DuCoop. De bewoners van De Nieuwe Dokken zijn aandeelhouder in de coöperatie, en dus in meerdere opzichten een belanghebbende partij.”
De Clementwijk in Sint-Niklaas zal op termijn zo’n zevenhonderd gezinnen huisvesten. Ook die autoluwe wijk combineert tal van duurzame thema’s, zoals biodiversiteit, waterhuishouding, hernieuwbare energie en sociale cohesie. Cobbaert: “Het bijzondere aan de Clementwijk is dat men de moed en de visie heeft gehad afstand te doen van perceelsgrenzen en eigendomsstructuur. Het projectgebied had verschillende eigenaars: de stad Sint-Niklaas, de intercommunale Interwaas, de projectontwikkelaar Matexi en twee socialehuisvestingsmaatschappijen. Alle gronden zijn samengevoegd tot een groot geheel, waarvoor een masterplan is opgemaakt. Een terechte keuze, want het is absurd een eigendomsstructuur als onderlegger te gebruiken voor een stedenbouwkundig plan. Voor de Clementwijk heeft dat geresulteerd in een fantastisch plan met heel veel groen.”
Cobbaert looft partijen die met zulke ontwikkelingen “kankerplekken in het stedelijk weefsel aanpakken”. “Maar eigenlijk zijn dit nog relatief gemakkelijke projecten”, waarschuwt hij. “Het gaat meestal om nieuwbouwwijken met één duidelijke opdrachtgever. Ik bedoel dat niet pejoratief. Dergelijke voorbeeldprojecten zijn absoluut nodig, om de weg te wijzen. Ons bureau heeft ooit het eerste passiefhuis van Vlaanderen ontworpen. Ook dat was niet zo’n moeilijke opgave. Het ging om een nieuwbouwwoning. Maar het was absoluut nodig om het pad uit te stippelen, vooral dan op het gebied van technieken.”
Regisseur gezocht
De echte uitdaging ligt volgens Cobbaert in het verduurzamen van het bestaande patrimonium. Een wijkgerichte aanpak vindt hij daarvoor het meest geschikt. “De stad, laat staan de provincie of het gewest, is te groot”, zegt Cobbaert. “De individuele woning is dan weer een te kleine schaal; daarmee kom je niet snel genoeg vooruit. De wijk is een redelijk behapbaar tussenniveau. Het probleem is dat er geen eigenaarschap of opdrachtgeverschap is op wijkniveau. Niemand kan claimen dat hij de eigenaar is van de wijk. En ook bestuurlijk is de wijk niet echt vertegenwoordigd.”
Er is dus nood aan een partij die het opdrachtgeverschap op wijkniveau op zich neemt, of op zijn minst initieert. Die partij kan volgens Cobbaert een financieel belanghebbende zijn, bijvoorbeeld de zonnepanelenindustrie. “Maar om een wijk integraal te verduurzamen, is een onafhankelijker figuur nodig”, meent Cobbaert. Hij verwijst naar een studie van de Vlaamse Bouwmeester over klimaatwijken waarin die rol van regisseur wordt toegewezen aan een broker, die het proces leidt en waakt over de verschillende stappen.
De stad Gent experimenteert al met zo’n wijkgerichte aanpak. Tegen 2050 wil de stad klimaatneutraal zijn. Met pilootprojecten in de wijken Muide-Meulestede en Mariakerke bouwt het klimaatteam van de stad expertise op. “Het zijn twee heel verschillende wijken”, vertelt Marie-France Lebbe, beleidsmedewerker fossielvrije wijken bij de stad Gent. “Muide-Meulestede heeft een heel oud woningbestand en een diverse bewonersgroep. Door de ligging vlak bij de haven is er veel potentieel voor industriële restwarmte. Mariakerke is een meer residentiële wijk, met relatief weinig bebouwing, veel groen en een iets kapitaalkrachtiger bevolkingsgroep. Door die twee erg verschillende wijken als eerste aan te pakken, doen we ervaring op, waarmee we dan in de rest van Gent aan de slag kunnen.”
Een van de deelprojecten is de aanleg van een geothermisch veld onder het terrein van de lokale voetbalploeg Standaard Muide. “In dichtbebouwde wijken, met weinig en/of kleine tuinen, zijn geothermische boringen op het eigen perceel niet vanzelfsprekend”, legt Lebbe uit. “Het idee is in dergelijke wijken die boringen te laten plaatsvinden op terreinen van de stad. Iedereen die aan het voetbalveld woont, zal toegang krijgen tot dat kleine, lokale netwerk. Dus niet alleen de eigenaars, maar ook de huurders. Die aanpak zorgt ook voor een andere dynamiek: we initiëren het zelf en hoeven dus niet te wachten tot individuen het initiatief nemen.”
Financiële hindernissen en stimuli
Marie-France Lebbe vindt, net als Cobbaert, de wijk een geschikt niveau om ons vastgoed te verduurzamen. “We moeten dringend ons verouderde patrimonium aanpakken”, zegt ze. “Je kunt dat woning per woning doen. Elke bewoner moet dan op zoek gaan naar een aannemer, offertes aanvragen enzovoort. Als je dat wilt versnellen, dan is een aanpak op wijkniveau gewoon veel efficiënter.” De financiering van dergelijke projecten blijft nog wel een heikel punt, geeft ze toe.
Bart Cobbaert wijst ook op het financiële plaatje: “Als je iets in beweging wilt krijgen, zijn financiële stimuli onontbeerlijk. Dat zag je ook bij de passiefwoningen. De bouw ervan is in een stroomversnelling gekomen na de invoering van een serieus belastingvoordeel. Dat financiële voordeel zorgde voor vraag. En als er vraag is, volgt het aanbod vanzelf. Maar er bestaan nog geen financiële instrumenten op wijkniveau. Alle stimuli zijn gericht op de particulier en meestal gekoppeld aan het inkomen. Op dat gebied is er nog werk aan de winkel.”
Trends vastgoedgids herfst 2022
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier