De voorbije jaren moesten tweedeverblijvers aan zee bijna drie keer meer provinciebelasting betalen dan vaste inwoners. De Raad van State vernietigde die maatregel omdat die het grondwettelijke gelijkheidsbeginsel schond.
Eigenaars van een tweede verblijf aan de kust betaalden sinds het inkomstenjaar 2023 (aanslagjaar 2024) meer provinciale belasting dan permanente inwoners. Volgens het door de West-Vlaamse provincieraad opgestelde reglement is een tweede verblijf “elke private woongelegenheid die voor de eigenaar, huurder of gebruiker niet tot hoofdverblijf dient, maar voor bewoning kan worden gebruikt”. Daaronder vallen alle woningen, appartementen en studio’s in de provincie waarvoor op 1 januari van het aanslagjaar niemand was ingeschreven in het bevolkingsregister van de gemeente waar het goed gelegen is. De belasting is verschuldigd door de natuurlijke of de rechtspersoon die op 1 januari eigenaar van het pand is, ongeacht of die al dan niet elders in een West-Vlaamse gemeente is ingeschreven.
“De provinciale belasting voor tweedeverblijvers bedroeg 130 euro per jaar voor het inkomstenjaar 2023”, weet Koenraad Geerts van het advocatenkantoor Geerts & Vanderveeren. “Dat is bijna drie keer meer dan de provinciebelasting van 44 euro voor gezinnen die in de provincie hun domicilie hebben. Alleenstaande vaste inwoners betalen slechts 22 euro. Voor het inkomstenjaar 2024 werd de provinciale tweedeverblijfstaks vastgesteld op 147 euro, tegenover 49 en 24,50 euro voor permanente bewoners.”
Onvoldoende verantwoording
Een aantal tweedeverblijvers maakte daar bezwaar tegen. In 2023 oordeelde het hof van beroep in Gent dat de belasting in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod. De Raad van State volgde die redenering. Volgens zijn arrest van 27 mei 2025 is er onvoldoende objectieve en redelijke verantwoording voor dat een tweedeverblijver meer belasting zou moeten betalen dan een vaste inwoner.
Om het hogere tarief te verantwoorden had de provincie West-Vlaanderen aangevoerd dat tweedeverblijvers extra kosten veroorzaken en dat ze haar voorzieningen op de aanwezigheid van die groep moest afstemmen. “De Raad van State is het daar niet mee eens”, zegt Koenraad Geerts. “Volgens de Raad kan de provincie niet aantonen dat de kosten voor investeringen in bijvoorbeeld fietspaden, wandelpaden en provinciale domeinen verschillen naargelang die ten goede komen aan inwoners of aan tweedeverblijvers.”
De belasting op tweede verblijven mag niet dienen als een soort straf om tweede verblijven te ontmoedigen.
Door de uitspraak van de Raad van State wordt de hogere provinciebelasting voor tweede verblijven vernietigd. Dat betekent dat de provincie de geïnde belastingen zal moeten terugbetalen aan alle eigenaars van een tweede verblijf in West-Vlaanderen die de belasting hebben betaald. De gevolgen van het arrest beperken zich niet tot het aanslagjaar 2024 (de aanslagbiljetten voor aanslagjaar 2025 waren nog niet verstuurd). Koenraad Geerts: “Ook wie de provinciebelasting betaalde voor 2021 en 2022, kan een terugbetaling vragen. Gedupeerden kunnen daartoe een verzoek tot ontheffing van ambtswege indienen.”
De provincie West-Vlaanderen verspreidde de boodschap dat zij zelf het initiatief tot de terugbetaling zou nemen en dat daarvoor dus geen aanvraag hoefde ingediend te worden. In een later bericht op haar website kwam ze daarop terug. Ze wijst er nu op dat haar diensten maatregelen uitwerken om het geld terug te storten. “Het bestuur zal de belastingplichtigen hierover op eigen initiatief contacteren”, lezen we. Dat kan volgens de provincie wel nog enige tijd in beslag nemen.
De provincie zou door het arrest worden verplicht het volledige bedrag van de geïnde belasting terug te betalen, en dus niet alleen het verschil met de provinciebelasting voor vaste inwoners in West-Vlaanderen. Op die manier loopt de rekening op tot ongeveer 36 miljoen euro.
Gemeentetaksen
Wie een tweede verblijf heeft, weet dat de provinciebelasting vaak een peulschil is vergeleken met de tweedeverblijfstaks die aan de gemeente moet worden betaald. Het idee daarachter is dat tweedeverblijvers van dezelfde gemeentelijke voorzieningen en faciliteiten genieten als vaste inwoners, maar daar niet toe bijdragen via de personenbelasting. Daarom wordt van hen een afzonderlijke financiële inspanning gevraagd.
In zes van de tien kustgemeenten gaat het om een forfaitaire belasting die geen onderscheid maakt op basis van het type en de waarde van het vastgoed. De eigenaar van een kleine studio in het stadscentrum betaalt dus evenveel als iemand met een penthouse met zeezicht. Afhankelijk van de badplaats, variëren de heffingen tussen pakweg 675 euro en een kleine 1.300 euro.
Tweede verblijf in buitenland kopen of verhuren: lees ons dossier
“Ook de gemeentelijke tweedeverblijfstaks gaf de voorbij jaren al aanleiding tot meerdere rechtszaken, vooral tegen kustgemeenten waar de vaste inwoners niet via de personenbelasting hoeven bij te dragen”, aldus Koenraad Geerts. Dat is het geval in Koksijde, Knokke-Heist en De Panne, waar een tarief van 0 procent geldt voor de aanvullende personenbelasting. Aanvechters kregen van de rechter al enkele keren gelijk, ook weer vanwege een schending van het gelijkheidsbeginsel.
Niet alleen aan de kust
De gemeentebelasting op tweede verblijven is lang geen fenomeen van badplaatsen alleen. In meer dan de helft van de Vlaamse gemeenten bestaat zo’n heffing. In Leuven bijvoorbeeld betaalt de eigenaar van een tweede verblijf voor het inkomstenjaar 2024 (aanslagjaar 2025) een forfaitair bedrag van 1.637,50 euro. Voor een vergunde studentenkamer met een netto vloeroppervlakte van minder dan 60 vierkante meter bedraagt de prijs 118 euro, of 52,50 euro voor studenten met een studiebeurs.
Uit de rechtspraak blijkt dat de belasting op tweede verblijven gematigd hoort te zijn, en dus niet mag dienen als een soort straf om tweede verblijven te ontmoedigen. Bent u van mening dat de belasting unfair is in de gemeente waar u een tweede verblijft heeft, dan kunt u overwegen daartegen bezwaar aan te tekenen. Dat moet aangetekend gebeuren binnen de drie maanden na de ontvangst van het aanslagbiljet. Wijst het college uw bezwaar af, dan heeft u drie maanden de tijd om beroep aan te tekenen bij de rechtbank.
Lees ook: ‘Komen er slagbomen aan de grenzen van de West-Vlaamse gemeenten?’