Het mobiliteitsbudget krijgt een tweede kans
Het mobiliteitsbudget biedt werknemers de kans hun bedrijfswagen in te ruilen voor een pakket met duurzamere vervoersoplossingen. Maar tot nu toe gebeurde dat nauwelijks. Een wetsvoorstel van CD&V moet het tij doen keren.
Volgens de jaarlijkse mobiliteitsbarometer van de hr-dienstverlener Acerta beschikt ruim één op de vijf Belgische bedienden over een bedrijfswagen. Dat blijkt uit een steekproef in 40.000 ondernemingen in ons land. Het aandeel steeg van 20,6 procent in 2019 tot 21,7 procent in 2020, een toename van 5,3 procent. In vergelijking met 2015 – toen 17,3 procent van de bedienden met een bedrijfsauto rondreed – nam dat aandeel zelfs met meer dan een kwart toe. Alleen in 2018 werd eventjes een stagnatie opgetekend.
De toename van het aantal bedrijfswagens is een doorn in het oog van de overheid. Die lanceerde op 1 maart 2019 het mobiliteitsbudget. Dat is een virtueel bedrag dat werknemers naar eigen goeddunken kunnen spenderen aan duurzamere vervoersoplossingen dan de klassieke bedrijfsauto. Werkgevers kunnen dat systeem invoeren om geëngageerde en tevreden medewerkers aan te trekken of te behouden. Maar ze kunnen daartoe niet verplicht worden. Ook de werknemer is helemaal vrij om al dan niet in te gaan op zo’n voorstel.
Keuze uit drie pijlers
De werknemer kan zijn mobiliteitsbudget besteden in drie afzonderlijke pijlers, die elk een eigen sociale en fiscale behandeling kennen. De eerste pijler heeft betrekking op een milieuvriendelijke bedrijfswagen. Die moet elektrisch zijn, of mag in 2021 een maximale CO2-uitstoot van 95 gram per kilometer hebben. Werknemers kunnen er zelfs voor opteren helemaal geen bedrijfswagen meer te kiezen. Op die manier kunnen ze volop inzetten op de tweede pijler.
De tweede pijler beoogt alternatieve vervoersvormen. “De mogelijkheden zijn erg ruim”, weet Veerle Michiels, juridisch adviseur en mobiliteitsexpert bij de hr-dienstverlener SD Worx. “Werknemers kunnen bijvoorbeeld een deel van het budget spenderen aan een gewone of elektrische fiets, een elektrisch aangedreven motorfiets of een abonnement op het openbaar vervoer voor hun woon-werkverkeer. Elke besteding die binnen deze pijler gemaakt wordt, is voor alle partijen vrijgesteld van socialezekerheidsbijdragen en bedrijfsvoorheffing.”
Het deel van het mobiliteitsbudget dat de werknemer niet gebruikt voor de financiering van een milieuvriendelijke bedrijfswagen of duurzame mobiliteitsalternatieven, wordt op het einde van het jaar cash uitbetaald. Dat restsaldo – de derde pijler – is vrijgesteld van belastingen, maar is voor de werknemers onderworpen aan een socialezekerheidsbijdrage van 38,07 procent. Ter compensatie telt het bedrag wel mee in de berekeningsbasis voor zijn ziekte- en werkloosheidsuitkering, alsook voor zijn pensioenopbouw.
Maar ondanks de uitgebreide mogelijkheden slaat het mobiliteitsbudget niet erg aan. SD Worx schat dat er in 2020 nog geen vijftig op de 100.000 werknemers hun (recht op een) bedrijfswagen inruilden voor een budget. Dat komt overeen met minder dan 0,05 procent.
Wellicht ligt het percentage intussen wel wat hoger, omdat de vroegere cash-for-carregeling eind vorig jaar afliep. Werknemers die in dat minder flexibele systeem zaten, kregen de kans over te stappen naar het mobiliteitsbudget.
Pijnpunten wegwerken
Met een wetsvoorstel wil CD&V-verkeersspecialist Jef Van den Bergh een bijkomende boost aan de keuzemaatregel geven. “Het mobiliteitsbudget moet werknemers stimuleren voor een duurzaam woon-werkverkeer te kiezen”, zegt hij. “Maar uit de praktijkervaring detecteerden we enkele hindernissen, en die willen we nu wegwerken.” Zijn voorstel werd op 15 juli 2020 ingediend, maar is sindsdien ‘hangende’ binnen de Commissie voor Financiën en Begroting wegens andere prioriteiten. Mogelijk staat de bespreking van het mobiliteitsbudget dit voorjaar alsnog op de agenda.
Het wetsvoorstel van Van den Bergh pakt verschillende pijnpunten aan. Eén ervan zijn de erg lange wachttermijnen. Vandaag mag een werkgever in principe pas een mobiliteitsbudget invoeren wanneer hij al gedurende een ononderbroken periode van minstens drie jaar (onmiddellijk voorafgaand aan de introductie van de maatregel) bedrijfswagens ter beschikking stelde. Ook de werknemer moet rekening houden met wachtperiodes. Hij komt enkel in aanmerking voor het mobiliteitsbudget indien hij gedurende de voorbije drie jaar minstens twaalf maanden ononderbroken in de onderneming over een bedrijfswagen beschikte (of ervoor in aanmerking kwam), en minstens drie maanden ononderbroken – meteen voorafgaand aan de aanvraag – over het voertuig beschikte (of ervoor in aanmerking kwam).
“Die wachttermijnen hebben als doel misbruiken van de regeling te voorkomen, maar ze blijken in de praktijk een groot obstakel te vormen”, zegt Veerle Michiels van SD Worx. “Wie bijvoorbeeld promotie maakt en daardoor het recht opent op een bedrijfswagen, moet daar maar liefst twaalf maanden op wachten. Het wetsvoorstel van Jef Van den Bergh wil daar nu een einde aan maken.”
Andere obstakels
Het voorstel buigt zich ook over de omvangvan het mobiliteitsbudget. Die wordt bepaald door de reële jaarlijkse werkgeverskosten van de bedrijfswagen die de werknemer inruilt (of waarvoor hij in aanmerking komt). “Die total cost of ownership (TCO) bevat naast de financieringskosten ook onder andere de kosten voor brandstof en verzekeringen, de CO2-solidariteitsbijdrage en de niet-aftrekbare btw”, legt Veerle Michiels uit. “Meer duidelijkheid over de berekening en een vereenvoudiging daarvan zouden zeker welkom zijn.”
In de tweede pijler van het mobiliteitsbudget kunnen werknemers ook hun huisvestingskosten betalen. Meer bepaald: de huurgelden of de intresten van hun woonkrediet. “De achterliggende gedachte daarvan is dat de meest duurzame mobiliteit nog altijd géén mobiliteit is”, verduidelijkt Veerle Michiels. “Wie dicht bij het werk woont, kan daar dus via het mobiliteitsbudget voor beloond worden.”
De terugbetaling van de huisvestingskosten geldt evenwel alleen voor wie binnen een straal van 5 kilometer van zijn werkgever woont. Dat is krap. In zijn wetsvoorstel vraagt Jef Van den Bergh dan ook een verdubbeling van die afstand. “De afstand voor het gemiddeld woon-werkverkeer bedraagt 20 kilometer”, argumenteert hij. Van den Bergh suggereert in zijn wetsvoorstel eveneens om naast de intresten ook de kapitaalaflossingen van de hypotheeklening in rekening te kunnen brengen.
Volgens Veerle Michiels vormt ook de wagenkeuze een nog te overwinnen obstakel: “Het mobiliteitsbudget laat ruimte voor een duurzame bedrijfsauto, maar we horen van werkgevers dat de keuze beperkt is”, zegt ze. “De maximale CO2-uitstoot per kilometer bedraagt sinds 2021 95 gram. Het prijskaartje dat daaraan vasthangt, dreigt soms bijna even groot te zijn als de TCO van de wagen die men inlevert en die dus als basis dient voor het budget. Een iets soepelere opstelling of minstens een zachtere overgang zou kunnen bijdragen tot een mentaliteitswijziging.”
Veralgemeend mobiliteitsbudget
De regering heeft ook plannen voor een veralgemeend mobiliteitsbudget. Daarmee zouden medewerkers die nu geen (recht op een) bedrijfswagen hebben eveneens toegang krijgen tot het systeem. Uit onderzoek van SD Worx blijkt dat 70 procent van de Belgische werknemers hoofdzakelijk pendelt met de auto, en dat 55 procent dat doet met de eigen wagen. “Vaak omdat men denkt geen andere optie te hebben”, zegt Veerle Michiels. “Maar ook omdat de wagen flexibel en comfortabel is. Mensen uit hun auto krijgen, ligt niet voor de hand. Een veralgemeend mobiliteitsbudget kan daaraan bijdragen.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier