WINNAAR OF VERLIEZER ?

Jozef Vangelder
Jozef Vangelder redacteur bij Trends

Het handelsoverschot van de BLEU (Belgisch-Luxemburgse Economische Unie) is vorig jaar gestegen tot 415,7 miljard frank, een recordniveau. Er wordt dus steeds meer geëxporteerd dan geïmporteerd. Hoezo, België kampte toch met een concurrentiehandicap, hoge loonkosten en een sterke frank ? Ook al in ’93 en ’94 boekten we mooie overschotten op de goederenbalans, zo blijkt uit cijfers van het INR (Instituut voor de Nationale Rekeningen). “De prijzen van onze exportgoederen zijn gestegen, en dus ook de waarde van de uitvoer,” geeft Guy Verfaille, senior economist van de Generale Bank, als verklaring voor het succes. “Op het eerste gezicht is die prijsstijging een goeie zaak, want daardoor verbeterde onze ruilvoet, dat is de verhouding van onze uitvoerprijzen op onze invoerprijzen. Dat betekent dat ons land met de opbrengst van een eenheid export meer eenheden import kan kopen. Maar je moet verder kijken : waarom zijn onze exportprijzen gestegen ? Allicht omdat onze exporteurs hogere kosten doorrekenen. En gestegen prijzen zullen op termijn onze uitvoer doen dalen.”

TRENDS. Is het wel een kwestie van hogere exportprijzen ? Die stegen in ’95 slechts met 0,5 %. Het recordoverschot lag vooral aan een volumestijging van de uitvoer, met 7,5 %.

GUY VERFAILLE. Die volumestijging had nog veel beter gekund : onze uitvoermarkt is in ’95 met 9,2 % gegroeid. Dat betekent dat wij marktaandelen verliezen, en dàt is hier van belang. Stel, jij leverde vorig jaar voor 100 miljoen aan een bedrijf. Dit jaar mag je voor 150 miljoen leveren, maar het bedrijf plaatst 50 miljoen extrabestellingen bij een andere leverancier. Jouw afzet stijgt met 50 %, maar toch ga je relatief achteruit. Tussen ’90 en ’95 is de Belgische uitvoer in volume met jaarlijks 3 % gestegen, de buitenlandse afzetmarkt is in dezelfde periode met 5 % per jaar toegenomen. Hadden we onze concurrentiekracht behouden, was dit niet gebeurd.

Onze buurlanden-concurrenten verloren toch ook marktaandelen ? Waarom moeten we dan nog onze concurrentiekracht met de hunne vergelijken ?

Omdat wij vlugger marktaandelen verliezen dan zij. Stel je het marktaandeel van de BLEU in ’87 gelijk aan 100, dan bedroeg die in ’95 nog 87,3. Dezelfde berekening voor het marktaandeel van onze vijf voornaamste handelspartners samen Duitsland, Nederland, Frankrijk, Italië en Groot-Brittannië komt uit op 92,5.

De evaluatie van onze concurrentiepositie en ook de loonnorm in het Toekomstplan(nvdr afstemming van onze loonstijging op die van de 3 buurlanden) moeten hoe dan ook blijven, nu we afstevenen op de Europese munteenheid. Dan is het immers uit met devaluaties als redmiddel voor een ontspoorde concurrentiepositie. We zullen niet anders kunnen dan onze lonen in de pas houden.

De wereld is toch groter dan onze drie buurlanden ? Wat met de opkomende concurrentie in Centraal-Europa of Zuidoost-Azië ?

Het is inderdaad een illusie dat je kunt blijven opboksen tegen de lagelonenlanden. Maar dat wil niet zeggen dat je je loonkosten niet in toom moet houden. Je kunt niet alles delokaliseren, een aantal activiteiten moeten dicht bij de afzetmarkt blijven. Neem auto-assemblage : het verre transport van hele auto’s is duur want je vervoert veel lucht. Je moet genoeg toegevoegde waarde creëren. Daarvoor is een consument bereid te betalen, zodat je hogere kosten kunt dekken. Je kunt handdoeken weven in Pakistan, maar als je zo’n handdoek naast een Santens legt, zie je het kwaliteitsverschil.

Wordt er niet al te vaak naar loonkost en sterke frank gegrepen om ons verlies aan marktaandelen uit te leggen ? Schort er dan niks anders aan ons exportaanbod : oververtegenwoordiging van traditionele producten, gebrek aan vernieuwing… ?

Onze export is vooral toegespitst op intermediaire producten. 61 % van onze uitvoer zijn halffabrikaten, 30 % zijn verbruiksgoederen en slechts 9 % zijn investeringsgoederen. Het grote belang van halffabrikaten heeft een dubbel nadeel : kwetsbaarheid die goederen kunnen evengoed elders geproduceerd worden en prijsgevoeligheid. Daarom klopt onze industrie steeds op de nagel van de loonkosten omdat hun pakket zo prijsgevoelig is. Ter vergelijking : 60 tot 65 % van de Duitse uitvoer wordt gevormd door minder prijsgevoelige investeringsgoederen.

Verplichten de hoge loonkosten ons niet om technieken te zoeken waardoor we concurrentiëler worden dan de rest van de wereld ?

We zitten gevangen in een cirkel : onze loonkosten zijn te hoog, dus zoeken we methoden om goedkoper te werken, wat procesinnovatie heet. Je doet hetzelfde met minder mensen. De werkloosheid neemt toe, en dus stijgen de sociale zekerheidsuitgaven. Doe je niks aan die uitgavenstijging, dan moet je inkomsten zoeken : je verhoogt de sociale zekerheidsbijdragen. Daardoor stijgen de loonkosten en zijn we terug bij het uitgangspunt.

Onze bedrijven doen veel te weinig aan productinnovatie. Procesinnovaties leveren enkel voordelen op korte termijn, want ze kunnen makkelijk gecopieerd of gedelokaliseerd worden. Het gaat zelfs zover dat sommige bedrijven een nieuw productieproces hier uittesten om daarna eens alles op punt staat te delokaliseren naar het goedkope Oost-Europa.

Hoeft het altijd zo uit te draaien ? Neem onze strenge milieuwetgeving. De milieubewuste productietechnieken die onze bedrijven nu moeten ineensteken, kunnen ze later toch commercialiseren ?

Milieuwetten verhogen de kost op korte termijn, maar zorgen voor kansen. Je moet comparatieve voordelen opbouwen. Zo is België een leider op vlak van debetkaarten, zoals Bancontact, Protonkaarten… Die systemen, oorspronkelijk bedoeld om de kosten te verlagen, voeren wij nu uit.

Zo te zien in het jongste verslag van de Nationale Bank, zijn het inkomen en het brutobedrijfsresultaat van de vennootschappen de jongste jaren zeker niet slecht. Hoe zullen buitenstaanders dat rijmen met de ondernemersklachten over hoge loonkosten en sterke frank ?

De betere cijfers weerspiegelen het resultaat van de procesinnovaties. Bovendien heeft België na de recessie van ’93 optimaal geprofiteerd van de heropleving. De buitenlandse vraag naar intermediaire goederen is steeds relatief groter in een opgaande fase. Wat niet wegneemt dat bedrijven die zich toespitsten op de binnenlandse markt het moeilijker hadden. En de heropleving van ’94 heeft zich niet doorgezet. De opbrengstcurven zullen in ’96 wel afvlakken.

JOZEF VANGELDER

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content