Lang leve de eindejaarswetten !

Na zoveel maanden van fiscale volmachtenwetgeving is het tijd om een tussenbalans te maken. Het resultaat oogt niet bijzonder fraai. Geef ons voortaan maar weer de oude vertrouwde eindejaarswet die gewoon door het Parlement wordt behandeld.

Toen de regering zich vorig jaar bijzondere machten liet toemeten, verwierf zij ook het recht om op fiscaal gebied een aantal maatregelen bij wijze van volmachten-KB door te duwen. Maatregelen waarbij het parlement in eerste instantie buitenspel zou worden gezet, en waarbij dus snel en doortastend gewerkt kon worden. Waarna het parlement niets anders te doen zou hebben dan de genomen maatregelen a posteriori te bekrachtigen.

Achteraf bekeken is het evenwel zeer de vraag of de regering die volmachten (op fiscaal gebied) wel nodig had. Want hebben die volmachten haar in staat gesteld om sneller te werken ? Blijkbaar niet. In de loop der jaren is op fiscaal gebied een traditie ontstaan van wat men de eindejaarswetten zou kunnen noemen. Wetten waarbij gewoonlijk een hele verzameling fiscale maatregelen nog snel voor het einde van het jaar door het parlement werd “gejaagd”. Zo heeft men bijvoorbeeld de eindejaarswetten gehad van 7 december 1988, 22 december 1989, 28 december 1992, 24 december 1993, 20 december 1995, om er maar enkele te noemen. Telkens wetten waarbij het parlement onder druk van de regering verplicht is geworden om zeer snel te werken.

TRADITIE.

Uiteindelijk was er geen enkele reden waarom men deze traditie van fiscale eindejaarswetten vorig jaar niet heeft voortgezet. Het resultaat dat men nu bereikt, is immers hetzelfde. Ook nu heeft men immers nog snel voor het einde van het jaar een hele hoop fiscale maatregelen genomen. Maar in plaats van ze zoals gebruikelijk in een fiscale wet te gieten en ze aan het parlement voor te leggen heeft men ze nu in een reeks volmachtenbesluiten gestopt. Het belangrijkste daarvan is het volmachtenbesluit van 20 december 1996, waarin de fiscale positie van bedrijfsleiders opnieuw geregeld wordt, het stelsel van de definitief belaste inkomsten ten gronde wordt aangepast, een nieuwe meerwaardebelasting wordt ingevoerd op de snelle verkoop van gebouwen enzovoort, enzovoort.

Maar de datum van dat volmachtenbesluit doet het al uitschijnen : uiteindelijk is men er ook niet in geslaagd uit de greep van het eindejaar te blijven. Het volmachtenbesluit werd pas enkele dagen voor Kerstmis door het staatshoofd ondertekend, en het is pas op de laatste dag van het jaar in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Om precies te zijn, in de vierde editie van het Belgisch Staatsblad van 31 december 1996. Officieel althans. Want de abonnees op het Staatsblad hebben tot halfweg januari van dit jaar moeten wachten vooraleer zij deze vierde editie in handen hebben gekregen.

Op het gebied van de “snelheid” hebben de volmachten dus geen verbetering gebracht. Het Parlement had even vlug kunnen werken.

En het wordt er allicht niet beter op. Neem bijvoorbeeld de hervorming van de fiscale procedure. Om sneller te kunnen werken werd enkele maanden geleden besloten een gedeelte van die hervorming ook bij wijze van volmachtenbesluit door te voeren. Kwestie van een groot aantal hervormingsmaatregelen nog voor de grote vakantie in werking te laten treden. Maar daar komt niets van in huis. De Raad van State heeft immers laten weten dat de regering zich niet op haar volmachten kan beroepen om de fiscale procedure te hervormen. Zodat men alsnog de gewone parlementaire weg moet volgen.

De poging om de hervorming bij wijze van volmachtenbesluit te regelen, heeft dan ook een averechts effect gehad : het heeft de werkzaamheden eerder vertraagd dan versneld.

BETER.

En wat met de kwaliteit van het geleverde werk ? Hebben de volmachten de regering in staat gesteld om ver van de pottenkijkers van het parlement betere reglementaire teksten te schrijven ? Ook daar mag sterk aan getwijfeld worden.

Het volmachtenbesluit inzake de invoering van een taks op de materiële aflevering van effecten aan toonder is al aan een verbeterende versie toe. En hetzelfde geldt voor het volmachtenbesluit waarbij de overdracht van een handelsfonds aan een nieuwe registratieformaliteit onderworpen wordt en waarbij die overdracht onder bepaalde voorwaarden niet tegenstelbaar aan de fiscus wordt verklaard.

Met dit laatste volmachtenbesluit is er overigens nog iets anders aan de hand. Bij een volmachtenbesluit zijn steeds twee teksten gevoegd.

Ten eerste een Verslag aan de Koning, en ten tweede het advies van de Raad van State. In het Verslag aan de Koning wordt normaal toelichting verschaft bij de bedoeling van de nieuwe regeling, en bij de draagwijdte ervan. Die commentaar is uiteraard van essentieel belang. Bij gebrek aan parlementaire voorbereiding is het voor de belastingplichtige immers de enige plaats waar hij enige uitleg kan vinden.

Maar niet zo bij het volmachtenbesluit inzake de overdracht van een handelsfonds. Daar staat wat de gevolgen op het gebied van de inkomstenbelastingen betreft geen halve letter toelichting te lezen. Zodat de belastingplichtige in afwachting van administratieve commentaar volledig op zichzelf aangewezen is om de nieuwe teksten te lezen en te interpreteren.

DOORDACHT.

Men kan zich in die omstandigheden trouwens ook afvragen in welke mate al die nieuwe maatregelen echt doordacht zijn doorgevoerd.

Neem bijvoorbeeld het volmachtenbesluit waarbij essentiële wijzigingen zijn aangebracht aan het vergunningsrecht. Bedoeld is het recht dat men moet betalen als men van plan is om in een drankgelegenheid sterke dranken te schenken. De regels in verband met dit vergunningsrecht zijn ingrijpend gewijzigd. Maar in het Verslag aan de Koning leest men daar nauwelijks enige bruikbare toelichting bij. De belastingplichtigen (cafébazen, restauranthouders enzovoort) moeten dat blijkbaar maar zelf uitzoeken.

Maar hoe kan men hen verwijten de juiste draagwijdte van de nieuwe regeling niet te kennen, als de minister van Financiën zelf blijkbaar niet meer wijs geraakt uit de nieuwe reglementering ? Volgens de verklaringen van de minister in de Kamercommissie voor de Financiën zou de basis waarop het vergunningsrecht berekend wordt voortaan krachtens de wet gevormd worden door het kadastraal inkomen van de plaatsen die als drankslijterij worden gebruikt. Maar zelfs met een vergrootglas lukt het de lezer van het Staatsblad niet om deze (volgens de minister nieuwe) grondslag in het volmachtenbesluit terug te vinden.

DUIDELIJK.

Geen betere wetgeving dus. Maar op sommige punten wel moedige pogingen om een doorbraak te forceren. Alleen is het dan weer doodjammer dat de draagwijdte daarvan nauwelijks uit de tekst van de wet, en nog minder uit het Verslag aan de Koning blijkt.

Neem bijvoorbeeld de interesten van rentegevende voorschotten die door aandeelhouders, bestuurders of zaakvoerders (die natuurlijke personen zijn) aan hun vennootschap worden toegestaan. Onder bepaalde voorwaarden worden die interesten geherkwalificeerd in dividenden.

VOORSCHOT.

Vraag is dan wat onder een rentegevend voorschot moet worden verstaan. Tot nog toe kwam elke vordering op de vennootschap daarvoor in aanmerking. In het volmachtenbesluit staat evenwel te lezen dat de notie rentegevende voorschotten voortaan beperkt wordt tot de geldleningen die interest opleveren.

Voor de rest, geen uitleg, geen commentaar. Nochtans gaat het hier om een belangrijke wijziging. Een geldlening is immers helemaal iets anders dan een vordering. Alle geldleningen zijn weliswaar vorderingen. Maar niet alle vorderingen zijn geldleningen. Zodat de herkwalificatieregeling voortaan in veel minder gevallen zal kunnen spelen. Vraag is alleen welke die gevallen zijn. Daarover tast men voorlopig in het duister.

Bovendien wordt her en der gefluisterd dat de administratie hoegenaamd niet gelukkig zou zijn met de nieuwe regeling. Zodat het nog meer te betreuren valt dat de draagwijdte van de nieuwe regeling niet klaar en duidelijk in het Verslag aan de Koning te lezen staat.

Idem wat het zogenaamde attractiebeginsel betreft. Alles wat een bestuurder van zijn vennootschap ontvangt, wordt tot nog toe in beginsel belast als een bezoldiging van bestuurders. De kwalificatie bezoldiging van bestuurder slorpt als het ware alle andere kwalificaties op. Dat noemt men het attractiebeginsel. Dat principe zou nu door het volmachtenbesluit van 20 december evenwel opgeheven zijn.

In principe is dat ook goed nieuws. Maar eens te meer vindt men daar in het volmachtenbesluit nauwelijks een spoor van terug. Men moet dat blijkbaar allemaal met een fiscale neus, tussen de lijnen door ruiken.

TUSSENBALANS.

De conclusie moet dan ook zijn dat de volmachten op fiscaal gebied geen onverdeeld succes geworden zijn.

Geef ons daarom voortaan maar weer zo’n oude vertrouwde eindejaarswet die gewoon door het parlement behandeld wordt. Dan weet men ten minste met een begin van zekerheid wat de fiscale wetgever heeft willen zeggen.

Jan Van Dyck

Jan Van Dyck is fiscalist.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content