KMO-definitie: complete verwarring

Vandaag weet niemand nog met een begin van zekerheid welke vennootschappen ‘groot’ en welke ‘klein’ zijn.

De auteur is advocaat en hoofdredacteur van Fiscoloog

KMO-vennootschappen genieten op fiscaal gebied een aantal voordelen. Zij hebben onder bepaalde voorwaarden recht op het verlaagd opklimmend tarief van de vennootschappen. Zij genieten het voordeel van de ‘investeringsreserve’. Zij zullen in het kader van de ‘notionele interest’ recht hebben op een hoger percentage. Enzovoort.

Vraag is dan welke vennootschappen als KMO kunnen worden aangemerkt. De fiscale wetgever hanteert immers verschillende KMO-definities. In sommige gevallen is daarvoor vereist dat men voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor het verlaagd opklimmend tarief van de vennootschapsbelasting.

Dit was tot voor kort ook het geval om bijkomende aanschaffingskosten van een investering ‘naar wens’ te mogen afschrijven, en om recht te hebben op een eerste volledige afschrijvingsannuïteit in het jaar van de investering.

NIEUW. Specifiek ten aanzien van deze twee fiscale voordelen heeft het Arbitragehof gemeend dat het onderscheidend criterium – wel of niet in aanmerking komen voor het verlaagd opklimmend tarief van de vennootschapsbelasting – discriminerend is. Vandaar dat de wetgever ten aanzien van deze twee fiscale voordelen op zoek is moeten gaan naar een nieuwe KMO-definitie. Hij heeft die gevonden in het Wetboek van Vennootschappen. De twee al vermelde voordelen inzake fiscale afschrijvingen zijn sindsdien voorbehouden aan vennootschappen die door het Wetboek van Vennootschappen ‘klein’ worden genoemd. Dezelfde KMO-definitie is inmiddels ook van toepassing verklaard ten aanzien van het verhoogde percentage van de notionele interest. En vennootschappen die aan dezelfde KMO-definitie voldoen, hebben ook (zij het niet exclusief) toegang tot de verhoogde investeringsaftrek voor investeringen in beveiliging.

CRITERIA. Op het eerste gezicht is deze KMO-definitie duidelijk. Een vennootschap is ‘klein’ in de zin van het Wetboek van Vennootschappen als ze niet meer dan één van de gestelde criteria inzake personeelsbestand (maximaal 50), jaaromzet en balanstotaal overschrijdt. Met dien verstande dat een vennootschap nooit als klein wordt aangemerkt als ze meer dan 100 personeelsleden heeft.

Maar bij nader inzien is er van alles mis met deze KMO-definitie. Om te beginnen zijn de criteria inzake jaaromzet en balanstotaal onlangs verhoogd. Ze bedragen op dit ogenblik voor de jaaromzet 7.300.000 euro (in plaats van voorheen 6.250.000 euro) exclusief BTW en voor het balanstotaal 3.650.000 euro (in plaats van voorheen 3.125.000 euro).

De vraag is dan of deze nieuwe grensbedragen ook van toepassing zijn voor de toepassing van de al aangehaalde fiscale voordelen. Het gevolg daarvan zou zijn dat veel meer vennootschappen als KMO in aanmerking zouden komen. Temeer daar de nieuwe bedragen onmiddellijk van toepassing zijn verklaard op de vennootschappen die hun jaarrekening afsluiten vanaf 31 december 2004.

Maar of die verhoging ook doorwerkt op fiscaal gebied is helemaal niet zeker. De verhoging van de grensbedragen (op het gebied van het vennootschapsrecht) is doorgevoerd bij Koninklijk Besluit.

Op fiscaal gebied geldt als regel dat belastingen of vrijstellingen van belastingen slechts bij ‘wet’ kunnen worden doorgevoerd. In principe is het dus onmogelijk om het toepassingsgebied van fiscale voordelen te laten afhangen van basiscriteria die door de koning worden vastgesteld.

Het consequente besluit zou dan ook moeten luiden dat de voormelde verhoging van de vennootschapsrechtelijke criteria niet doorwerkt op fiscaal gebied. Totdat de fiscale wetgever die verhoging ook van toepassing verklaart op fiscaal gebied. Of – in de praktijk – tot de minister van Financiën een en ander door de vingers ziet, en de verhoging ook aanvaardt op fiscaal gebied (het zou trouwens niet de eerste keer zijn dat de minister zich de prerogatieven van de wetgever toe-eigent).

CONSOLIDATIE. Een ander probleem met de voormelde criteria is dat niemand goed weet hoe ze moeten worden toegepast. Zo zegt het Wetboek van Vennootschappen dat deze criteria op ‘geconsolideerde’ basis gelden. Als een vennootschap tot een vennootschapsgroep behoort, mag dus niet alleen gekeken worden naar haar personeelsbestand, haar omzet en balanstotaal, maar moet gekeken worden naar de cijfers van het geheel van de groep. Werkt die regel ook door op fiscaal gebied? Wie zweert bij de letter van de wet vindt van niet. De minister van Financiën vindt van wel.

UITSTEL. En dan is er nog het heikele probleem van de ‘uitgestelde werking’. De bedoeling van dit mechanisme bestaat erin een overschrijding van de voormelde criteria (in plus of in min) niet onmiddellijk te laten spelen. Maar de manier waarop het Wetboek van Vennootschappen deze uitgestelde werking formuleert, is niet meteen een toonbeeld van duidelijkheid. Vandaar dat het Instituut der Bedrijfsrevisoren (IBR) een interpretatie heeft gesuggereerd die naar zijn oordeel het best de bedoeling van de wetgever weerspiegelt. In die interpretatie zou een ‘grote’ vennootschap slechts ‘klein’ kunnen worden als ze minstens twee opeenvolgende boekjaren onder de gestelde criteria blijft. Geldt die interpretatie ook op fiscaal gebied? De minister van Financiën vindt van niet. De verwarring is daarmee compleet.

Jan Van Dyck

De minister wijst de interpretatie van het Instituut der Bedrijfsrevisoren af.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content