Internationaal hoger onderwijs draagt bij aan welvaart

Luc Sels decaan van de faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen aan de KU Leuven

Een Nederlandse collega schoof me onlangs een rapport toe over de economische effecten van internationalisering in het Nederlandse hoger onderwijs. Het CPB komt tot de conclusie dat de internationale studentenstromen een positief effect hebben op de overheidsfinanciën. De netto-instroom van studenten leidt wel tot extra kosten tijdens de studietijd. Maar die worden ruim gecompenseerd door latere inkomsten van afgestudeerde hoogopgeleiden die in Nederland blijven werken.

Of internationale studentenmobiliteit al dan niet bijdraagt aan de welvaart is afhankelijk van meerdere factoren. Zo is het van belang dat er een netto-instroomsaldo is en geen braindrain. Die voorwaarde is vervuld in Nederland. Ook de kwaliteit van de internationale studenten is van tel. Zo leren de cijfers over diplomarendementen dat de internationale studenten gemiddeld beter studeren dan de Nederlandse. Verder hangt het effect af van de kans dat een buitenlandse student in het studieland blijft werken. Het CPB rekent voor dat zelfs bij lage blijfkansen de bijdrage aan de Nederlandse overheidsfinanciën positief is.

Wat geldt voor Nederland gaat niet noodzakelijk op voor Vlaanderen. De Moerdijk vormt in vele opzichten een grens. Bovendien is economisch rendement slechts één criterium om over de graad van internationalisering te beslissen. Ook andere graadmeters zijn van tel. Denk aan het ontstaan van taal- en cultuurbarrières, het belang van diversiteit in het opleidingsaanbod en de studeerbaarheid voor onze zonen en dochters.

Maar wat me verbaast, is dat het economische argument helemaal geen plaats krijgt in het Vlaamse debat over internationalisering en taalbeleid. Als terloops al eens een economische reflectie opduikt, beperkt ze zich tot de stelling dat we moeilijk met ons belastinggeld de onderwijskosten van ‘vreemden’ kunnen dragen. Niemand die erbij stilstaat dat de langetermijneffecten wel eens positief zouden kunnen zijn. In die andere taal zou men spreken van short-termism.

De werkgeverszijde wordt nauwelijks gehoord en niemand ligt wakker van de effecten op de arbeidsmarkt. Mochten alle EU-landen volwaardig participeren in een internationale markt voor hoger onderwijs, dan zouden studenten meer mogelijkheden krijgen om te kiezen voor de opleiding en instelling die past bij hun wensen en competenties. Via arbeidsmobiliteit zou dit op termijn wellicht leiden tot een betere allocatie van kenniswerknemers.

De Nederlandse universiteiten hebben bij hun keuze voor internationaal georiënteerde programma’s meer vrijheden dan de Vlaamse. Dat heeft zich vertaald in een meer diverse mix van personeel en studenten en in positieve welvaartseffecten. In Vlaanderen overheerst ontradende regulering: maximum 35 procent van de masters en 6 procent van de bachelors mag in het Engels, maximaal 18,33 procent van alle bachelorvakken mag in een andere taal, elke anderstalige master moet geflankeerd worden door een Nederlandstalig equivalent en buitenlandse onderzoekers moeten binnen de drie jaar onze taal machtig zijn.

Zouden we onze universiteiten niet beter de ruimte geven binnen brede grenzen zelf hun opleidingsportfolio samen te stellen? Dure en inefficiënte duplicatie in het opleidingsaanbod zou zo vermeden worden, terwijl weinig laat vermoeden dat dit zou leiden tot een Anglo shift. Rectoren en decanen beseffen het belang van een breed Nederlandstalig aanbod, en internationalisering is lang niet voor elke opleiding relevant. Ook in Nederland is het aanbod divers. Je vindt er masters in de economische geografie naast masters of economic policy, en neuropsychologie naast neuroscience and cognition. Een bijna zuiver Engelstalige instelling zoals Maastricht University staat er naast het brede Nederlandstalige aanbod van de Universiteit van Utrecht.

In Vlaanderen steunt het debat nog te veel alleen op romantische reflecties over het behoud van de taal en de verankering in de Vlaamse cultuur. Maar wie vreest voor het verdwijnen van het Vlaams kan ik geruststellen. Bij mijn laatste bezoek aan Utrecht waren de man en de vrouw in de straat het Hollands niet verleerd. Bij de bestelling van mijn jus d’orange kreeg ik een heerlijke sinaasappelsap. En de bakker begreep mijn bestelling van vier harde bolletjes, zes zachte puntjes en twee eclairs.

De auteur is decaan van de faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen aan de KU Leuven.

LUC SELS

In Vlaanderen steunt het debat nog te veel alleen op romantische reflecties over het behoud van de taal en de verankering in de Vlaamse cultuur.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content