“Ik geloof in kleine kantoorgebouwen, verweven in de stad”

Laurenz Verledens vastgoedexpert bij Trends

We moeten dringend nadenken over alternatieven voor de grote monofunctionele kantoorblokken, vindt Vlaams bouwmeester Marcel Smets. Hij toont zich ook bezorgd over het identiteitsverlies van onze steden.

MARCEL SMETS. “Ik vind de kritiek op Brussel te makkelijk. Er is in ons land één internationale stad en dat is Brussel. Dat voel je niet zozeer in de Europese wijk, maar wel in de restaurants, de cafés, de straten en parken van deze stad. De verschillende culturen die je er ziet, doen beseffen dat dit echt wel het hart van Europa is. In Brussel is er geen overheersende cultuur. In Antwerpen is dat bijvoorbeeld wel het geval. Het is de stad van de Antwerpenaren, daar moet je aanvaard worden. Los van die kosmopolitische sfeer heeft Brussel ook enkele interessante en knappe wijken. Maar het is juist dat Brussel ook een gehavende stad is. Deze wijk ( nvdr – de Noordwijk) en ook de Europese wijk zijn daar pijnlijke voorbeelden van.”

Het zijn de twee belangrijkste kantoorwijken van de stad. Toeval?

SMETS. “Ik geloof meer in kleinere kantooreenheden verweven in de stad. Een beetje zoals aan de Louizalaan en omgeving. Werken in de stad is een enorme luxe. Het is ook een sturend element om de stad vitaal te houden. Maar niet zoals het hier is gebeurd. We moeten in dit land eens ernstig nadenken over de kwaliteit van werken in dit elektronische tijdperk. Het gaat nog te veel over mensen samenbrengen, vanuit de redenering dat concentratie efficiëntie betekent. Het resultaat: grote anonieme kantoorblokken in monotone kantoorwijken. Afgesloten van de rest van de stad. De uitdaging is: hoe kunnen we die kleinschaligheid en vermenging van functies toepassen bij de huisvesting van grote instellingen en bedrijven? Ik weet ook wel dat er enorme financiële belangen spelen bij de ontwikkeling van kantoorgebouwen. Het gaat om grote investeringen in een context van zeer scherpe prijzen. Projectontwikkelaars grijpen daarom bij voorkeur terug naar beproefde concepten. En de gebruikers, de bedrijven, gaan daar in mee. Want ze zijn gefocust op vierkante meters en kostprijs. De kwaliteit van de werkomgeving en de gevolgen voor de stad zijn bijkomstig. Zolang er vanuit die vraagzijde geen nieuwe impulsen komen, vrees ik dat er weinig zal veranderen.

“De verschillende overheden in Brussel hebben ook boter op het hoofd. Ik geef een voorbeeld van mijn eigen opdrachtgever, de Vlaamse overheid. Bij een recente zoektocht naar een nieuw kantoorgebouw was een van de belangrijkste eisen dat het gebouw binnen een straal van 750 meter van het station zou liggen. Op zich een verdedigbaar criterium. Wat blijkt: binnen die opgelegde straal komen vier gebouwen van projectontwikkelaars in aanmerking. Vervolgens legt men die gebouwen à la Test-Aankoop op de rooster. En dat resulteert dan in een ‘beste koop’ of ‘beste huur’. Maar heb je dan voor een goed gebouw gekozen? Nee, je hebt het minst slechte gekozen. Als je kwaliteit wilt, moet je er in eerste instantie voor zorgen dat je kunt kiezen tussen kwalitatieve gebouwen. De overheden hebben in Brussel, als belangrijke huurder of kantoorgebruiker, toch een zekere machtspositie. Maar ze wenden die niet aan, ze stellen zich op als underdog.”

Ziet u in het buitenland voorbeelden van hoe het beter kan?

SMETS. “In Den Haag heb je ook die enorme concentratie van kantoorgebouwen. Maar daar zie je dat het straatniveau van die complexen een commerciële invulling heeft. In Parijs is het werken meer in de stad geïntegreerd: er is meer kantoorruimte in de binnenstad dan in de typische kantoorwijken zoals La Défense. In Berlijn is het nieuwe gebouw van het Aussenministerium een voorbeeld van een groot complex dat zich toch voegt naar de korrel van de stad. Het integreert ook enkele publieke functies. Maar in het algemeen zijn de meeste Europese kantoorsteden in hetzelfde bedje ziek. De Amerikanen zijn veel sterker in het combineren van verschillende functies. In een sokkel van vier verdiepingen brengen ze winkels onder en in de toren erboven vind je zowel een hotel, kantoren als appartementen. Daar kan dat dus wel.”

Veel steden, ook Belgische, hebben Mipim ontdekt. Ze trachten er hun ambitieuze projecten te slijten aan internationale investeerders. Hoe staat u tegenover dit fenomeen?

SMETS. “Het is een gegeven, een realiteit. Er is een ongelooflijke hoeveelheid geld in omloop op zoek naar duurzaam renderende bestemmingen. En vastgoed is vanuit dat oogpunt bijzonder interessant. Tegelijkertijd is de rol van de overheden, ook van de steden, geëvolueerd: ze hebben niet meer de middelen om zelf te bouwen, maar treden wel op als regulator. Die twee fenomenen vinden elkaar in de huidige stadsontwikkeling. Het is een spel waar je als stad moeilijk aan ontsnapt. Je moet tonen waarom jouw project interessanter is dan dat van die andere stad. Maar het gevaar is dat je stereotiepe steden krijgt. Projectontwikkelaars hebben de neiging om succesformules te kopiëren. Dat gebeurt overigens vaak in perverse associaties met sterarchitecten. Het leidt tot identiteitsloze steden. Ik denk dat onze stadsbestuurders daar heel waakzaam voor moeten zijn. En dat ze het heft in eigen moeten nemen, met projecten die wel inzetten op de eigenheid van hun stad. Desnoods met het risico dat het project niet gerealiseerd zal worden.”

U bent Vlaams bouwmeester. Is er vanuit Brussel en Wallonië interesse voor uw werk?

SMETS. “In het Brusselse bestuursakkoord staan er twee architectuurtopics: dat men voor belangrijke projecten met een wedstrijdformule wil werken en de aanstelling van een bouwmeester. Het eerste punt raakt gerealiseerd. Voor de herinrichting van het Rogierplein en het Flageyplein heeft Brussel een internationale prijsvraag ingericht. De Brusselse bouwmeester is er nog niet, maar ik heb van minister Pascal Smet begrepen dat dit dossier in voorbereiding is. Men denkt zelfs aan twee bouwmeesters: een voor de gebouwen en een voor infrastructuurwerken. Ik ben hierover ook gehoord door het Brusselse parlement. En ook de Cercle Gaulois heeft me uitgenodigd om mijn ervaring als bouwmeester uiteen te zetten. Er is dus wel degelijk interesse in Brussel voor wat ik doe. Vanuit Wallonië is er minder belangstelling. Bij de Franse Gemeenschap heb ik wel een soort tegenhanger: Chantal Dassonville. Ze waakt de over architecturale kwaliteit van de overheidsgebouwen van de Franse Gemeenschap. Maar mijn functie van bouwmeester is ruimer. Ik heb ook een definiërende taak en een symbolische rol als bewaker van de architecturale kwaliteit in Vlaanderen.”

Laurenz Verledens

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content