Hou de politici toch maar op afstand

Sinds de financiële crisis in augustus 2007 echt losbarstte, vertoefden de centrale bankiers voortdurend in het oog van de storm. De meeste aandacht ging naar Ben Bernanke, de voorzitter van de Amerikaanse Federal Reserve Board (Fed) en Jean-Claude Trichet, de president van de Europese Centrale Bank (ECB), al moet de rol van de topmensen van – onder meer – de Bank of England, de Bank of Japan, de Bank of China en de Zwitserse centrale bank zeker niet onderschat worden.

Op momenten van zware crisis zoals vorig jaar in september-oktober stonden de centrale bankiers er vaak moederziel alleen voor om een financieel-economisch armageddon te vermijden. Nu de zaken stilaan ietwat bekoelen (hoewel…), komt de kritiek op de ietwat sinistere figuren van het centrale bankierschap stilaan los. In de VS, bijvoorbeeld, verkondigen steeds meer politici de boodschap dat het tijd wordt om de Fed wat meer en enger in te kapselen. In Europa heeft de ECB al lang leren leven met de regelmatige kritiek op haar beleid van vooral Franse en Italiaanse zijde.

De relatie van de centrale bankiers met de politiek en het publiek blijft een wat moeilijke zaak, zeker in een modern regime van monetair beheer. Met dat laatste bedoelen we een regime waarin de creatie van geld een functie is van beslissingen genomen door mensen van vlees en bloed op basis van afwegingen die zouden moeten te maken hebben met de noodzaak aan prijsstabiliteit en overwegingen omtrent groei en tewerkstelling. Tegenover zo’n modern regime van monetair beheer staan de meer mechanistische regimes, met de goudstandaard als meest voor de hand liggende voorbeeld. Bij een pure goudstandaard bestaat er een vaste verhouding tussen de munteenheid en een zekere hoeveelheid goud. Deze goudbinding dicteert rechtstreeks en ondubbelzinnig het monetaire beleid, en dus voor een groot stuk ook het globale economische beleid.

In een modern regime van monetair beheer bepalen twee krachten de relatie tussen de centrale bankiers enerzijds en de politiek en het publiek anderzijds. De krachten trekken manifest in tegengestelde richtingen. Aan de ene kant is er de nood aan voldoende onafhankelijkheid voor de centrale bankiers ten aanzien van de politiek. De weg van de geschiedenis ligt geplaveid met voorbeelden van hoe het compleet fout loopt zodra het monetaire beheer onder de rechtstreekse voogdij van de politieke overheid komt te liggen. Vroeg of laat loopt het dan altijd uit de hand, nagenoeg steeds in de richting van overmatige geldcreatie en dus inflatie. De Duitse hyperinflatie van de jaren twintig en de huidige hyperinflatie in het Zimbabwe van Robert Mugabe vormen daar extreme voorbeelden van. Inflatie hoeft echter niet van het hypertype te zijn om erg destabiliserend te werken. De in acht te nemen regels om de monetaire cyclus oordeelkundig te managen, vallen helaas niet samen met regels voor electoraal succes op korte termijn, zowat de alles dominerende motivator voor de doorsnee-politicus. Het verdient dus sterke aanbeveling om de hendels van de geldpers uit de klauwen van de politiek te houden, ook, of misschien zelfs vooral, in een democratisch bestel.

Aan de andere kant vormt het beheer van het monetaire regime een maatschappelijk erg belangrijk gegeven. Welvaart, welzijn, jobs en investeringen hangen in belangrijke mate af van de manier waarop het monetaire beleid gevoerd wordt. Wie dit beleid in handen houdt, de centrale bankiers dus, staat voor een niet erg dankbare taak. Echt welvaart creëren kunnen ze niet (die moet immers komen van innovaties en productiviteitsstijgingen) maar ze kunnen wel massale welvaartsvernietiging veroorzaken als ze de monetaire teugels niet oordeelkundig in de hand houden. Doen ze hun job goed, dan valt het nauwelijks op. Slaan ze de bal mis, dan krijgen ze alles en iedereen over zich heen, omdat iedereen aan den lijve ondervindt dat ze hun taak niet volbrengen zoals het hoort. Er bestaat voor centrale bankiers geen symmetrische relatie tussen succes en mislukking.

Met het oog op het wezenlijke karakter van een degelijk monetair beleid voor een goede gang van zaken in de maatschappij zou er een solide democratisch toezicht op het centraal bankierschap moeten bestaan. Omdat de weg van zo’n democratisch toezicht echter onvermijdelijk langs het politieke bestel loopt, komen we hier noodzakelijkerwijze terecht bij de eerder gemaakte afwegingen rond de historisch onderbouwde onmogelijkheid vanwege die politiek om op een verantwoorde manier om te gaan met het monetaire gegeven.

Een adequate oplossing voor dit democratische deficit eigen aan efficiënt en maatschappelijk verantwoord monetair beleid is nog altijd niet gevonden. Er bestaan redenen om te vrezen dat de ideale formule zelfs niet bestaat. De ervaring leert echter dat we als moderne maatschappij beter af zijn met de balans te laten doorhellen in de richting van onafhankelijkheid voor centrale bankiers ten aanzien van het politieke gebeuren. Het monetaire beleid lijkt ons ook niet het aangewezen terrein om wat aan het experimenteren te gaan, zeker niet in de huidige, penibele economische omstandigheden. (T)

DE AUTEUR IS ALGEMEEN DIRECTEUR VAN HET VKW.

Johan Van Overtveldt

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content