Hoets kleine oorlog

Op de werf van zijn nieuwe Museum van Hedendaagse Kunst heeft Jan Hoet een tentoonstelling opgebouwd die hij de kracht van “een oorlogsverklaring” heeft willen meegeven : De Rode Poort.

Als geen ander weet die tentoonstelling, met werk van een veertigtal kunstenaars, die van China tot Cuba werden gerekruteerd, de crisis van de hedendaagse kunst te illustreren. Het is een crisis waarbij het allerminst gaat om wat in het Oostendse PMMK wel eens wordt beweerd een kwaliteitsvermindering. Wel is het zo dat vandaag door de kunstenaars heel andere criteria van kwaliteit worden gehanteerd, dan zeg maar tien jaar geleden, toen glimmende en glanzende kunstwerken in maagdelijk witte dozen werden neergezet, en in die Splendid Isolation met een haast religieuze ijver werden vervoerd. In tijden waarin om maar twee totaal tegengestelde voorbeelden te geven nagenoeg het hele Afrikaanse continent van armoe naar ellende wordt verdreven, en anderzijds ook Internet en virtuele aanverwanten met een anarchistische opstoot de traditionele communicatiewegen aan het wankelen brengen, heeft ook een kunst opgeld gemaakt die resoluut voor armoede, het nomadische, en het ongrijpbare opteert. De kunst van de jaren negentig is een work in progress, dat resoluut weigert om op een sokkel stil en mooi te wezen, en het was dan ook niet meer dan logisch dat Jan Hoet niet zou wachten tot het voormalige casino-complex van Gent, dat hem na ettelijke decennia toch nog als museumgebouw was toegezegd, helemaal klaar zou zijn vooraleer er een eerste tentoonstelling te organiseren. Juist vanwege dat onaffe en open karakter is een werf immers de meest ideale locatie voor de kunst die vandaag wordt gerealiseerd. Het nieuwe museum zou in totaal ongeveer 10.000 m² moeten meten, maar voorlopig is enkel de depotruimte klaar. Bezoekers moeten daar nu doorheen de voorlopige kantoren waar Hoet en zijn personeel zetelen. Na Chambres d’Amis is zoiets alweer een ongeziene primeur. Bezoekers weten ook meteen waaraan en waaraf als ze via de wankele scheepsbrug van Luc Deleu de tentoonstelling betreden. Ze belanden in een zee van vuilnis, die de Kameroenese kunstenaar Pascale Marthine Tayou, op de onbruikbare fundamenten van een bidonville rondgestrooid heeft. Hier schreef hij : “Kapital is shit”. En daar : “Je m’en fous de l’art”. Tayou is een zelf uitgeroepen meester van het Krotisme, een uiterst warrige leer die predikt dat men door de merde moet gaan, om aanspraak te maken op een zuivere geest. En dat lijkt een theorie die ook vele van de andere deelnemende kunstenaars aangesproken heeft. Onvoorstelbaar chaotisch is de vuilnisbelt waarmee men in de depotruimte een kaleidoscopisch spiegelbeeld voor de buitenwereld heeft gecreëerd. Hoet heeft het daarbij over een afdaling in de hel, en kreten van ontreddering, en wie de moeite neemt zal zien hoe in die maalstroom van dingen ook talloze parels glimmen. Het prachtige is trouwens dat veel van de werken alleen al door hun armtierige materiaalgebruik of het feit dat ze, zoals het vuurwerk van Csi Guo Qiang, al na een paar seconden waren verdwenen resoluut de idee van de hand wijzen van een museum dat als een plechtstatig mausoleum de kunst van de buitenwereld moet afschermen. En Hoet zelf ? Hij ziet het museum als een bastion, van waaruit hij oorlogje kan blijven spelen. Het rood van zijn poort is met bloed gekleurd.

MAX BORKA

De Rode Poort, tot 2 februari 1997 in het Museum van Hedendaagse Kunst, Gent. Dinsdag tot zaterdag, van 9 u 30 tot 17 uur. Tel.(09) 221.17.03.

La Columna Infinita III (Kcho, 1996)

Self portrait early 1980’s (Bjarne Melgaard, 1996)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content