Groeilanden worden sputterlanden

De razendsnelle groei van China, Brazilië en Turkije is stilgevallen. Ze dreigen te blijven steken op een gemiddeld ontwikkelingsniveau. Thailand toont hoe het niet moet, Zuid-Korea hoe het wel moet.

China kende vorig jaar zijn traagste groei in dertien jaar. Dit jaar vertraagt de economische groei tot 7,5 procent. Voor westerse landen is dat een droomcijfer, maar voor China is het een wereld van verschil met de tweecijferige groei van enkele jaren geleden. Ook in Brazilië, India en Turkije viel de groei fors terug. Steeds vaker duiken stemmen op dat dit geen tijdelijk fenomeen is. Deze landen dreigen in de middeninkomensval te lopen. Die zogeheten middle income trap is het fenomeen waarbij snelgroeiende landen overgaan van een laag inkomen naar een gemiddeld inkomen per capita, maar daarna blijven steken op dat gemiddelde niveau. Hun groeitempo vertraagt en ze slagen er niet in door te stoten naar de club van rijke landen. Deze landen kunnen niet meer concurreren met armere landen, waar de lonen lager liggen, maar tegelijk kunnen ze niet concurreren met de technologisch geavanceerdere rijke landen. Een hopeloze situatie, al hoeft dat niet per se.

Transport en telecommunicatie

Er is heel wat discussie over de inkomensdrempels, maar een veel gebruikte maatstaf is dat landen met een laag inkomen een bruto binnenlands product (bbp) per capita van minder dan 2000 dollar per jaar hebben, rijke landen hebben een bbp per capita van meer dan 15.000 dollar. Daartussen zitten de landen met een gemiddeld inkomen. Verschillende Zuid-Amerikaanse en Aziatische landen zitten al geruime tijd vast in die categorie (zie grafiek). Landen als Zuid-Korea en Taiwan zijn er wel in geslaagd op te klimmen en zitten op een vergelijkbaar inkomensniveau als de G8-landen.

Hoe komt het dat Zuid-Korea wel doorgroeide, terwijl Thailand vastliep? Uit studies van onder andere het IMF blijkt dat voor landen met een gemiddeld inkomen de omvang van de overheid, de regulering van product- en arbeidsmarkten, en de staat van de infrastructuur (transport en telecommunicatie) een grote impact hebben. Voor een arme economie met een inkomen per capita van minder dan 2000 dollar per jaar is infrastructuur bijvoorbeeld veel minder belangrijk om door te stoten naar een hogere inkomensklasse.

Belangrijk is ook dat er een politiek systeem bestaat dat vooruitgang mogelijk maakt. Volgens de Turkse econoom Daron Acemoglu, auteur van de bestseller Why Nations Fail, creëert een gebrek aan democratische instellingen onhoudbare maatschappelijke spanningen. Het bestaan van economische elites die er geen belang bij hebben het status-quo te veranderen, vergroot de kans dat een land vastraakt in de middeninkomensval.

Thailand blijft steken

Volgens Somchai Jitsuchon, onderzoeker aan het Thailand Development Research Institute, zit Thailand in de middeninkomensval. “De voorbije halve eeuw bedroeg de economische groei gemiddeld 6,2 procent per jaar. Maar sinds 1997 is die groei teruggevallen naar 4 procent. Groeipercentages boven 6 procent komen alleen nog voor tijdens herstelperiodes na zware crises.”

Dat komt omdat Thailand nog altijd steunt op de oude succesrecepten: goedkope arbeid en weinig innovatie, technologie wordt vooral uit het buitenland overgenomen. In Thailand wordt weinig aan onderzoek en ontwikkeling (O&O) gedaan, en het land zit laag in de toegevoegdewaardeketen.

Het probleem is dat goedkope arbeid schaarser wordt, en met de toenemende welvaart in buurlanden Vietnam en Cambodja willen minder mensen uit die landen in Thailand werken. Bovendien zijn de opleidingen voor zowel werknemers als jonge studenten slecht afgestemd op het bedrijfsleven en de internationale concurrentie. Dienstensectoren als de financiële sector en telecommunicatie worden geplaagd door monopolies en regulering. Daardoor is er te weinig dynamisme en concurrentie in deze sectoren die in een geavanceerde economie een hoge toegevoegde waarde leveren.

Meteen wordt duidelijk wat Thailand zou moeten doen om door te stoten naar de club van rijke landen. Hoewel de industrie goed geïntegreerd is in de Aziatische productieketen, moet ze dringend hoger op de ladder van toegevoegde waarde klimmen. Met het maken van technologisch relatief eenvoudige onderdelen zal de Thaise industrie niet overleven. Volgens Jitsuchon moet er meer aan innovatie gedaan worden door te investeren in universiteiten en onderzoekscentra, en moet de overheid incentives geven om hoogtechnologische investeringen uit het buitenland aan te trekken.

Ook het onderwijs moet hervormd worden door scholen verantwoording te laten afleggen voor de resultaten van hun studenten en door de vaardigheden aan te leren die vereist zijn in de wereldwijde economie: kennis van vreemde talen, IT, communicatie, problemen kunnen oplossen en leiderschap. De aangeboden opleidingen voor werknemers moeten meer op de expliciete vraag van het bedrijfsleven afgestemd worden.

De monopolies en regulering in sectoren met een hoge toegevoegde waarde als banken, telecom en luchtvaart moeten aangepakt worden om meer concurrentie en dynamisme te creëren. Jitsuchon pleit er ook voor de schaarse belastingmiddelen niet langer te verspillen aan populistische maatregelen, maar om ze te investeren in transport- en telecommunicatie-infrastructuur. Deze laatste boodschap lijkt aangekomen: de Thaise overheid wil tegen 2020 tot 84 miljard dollar investeren in het transportsysteem.

Zuid-Korea ontsnapt

Thailand hoopt te doen wat Zuid-Korea de voorbije tien jaar is gelukt, doorstoten naar het inkomensniveau van de G8. De Zuid-Koreaanse overheid investeert veel geld in O&O. Het land staat wereldwijd op de derde plaats in O&O-investeringen als percentage van het bbp.

Heel belangrijk waren ook de markthervormingen na de Aziatische crisis van 1997-’98. De macht van de chaebols, de quasioverheidsbedrijven die de Zuid-Koreaanse economie domineerden, werd afgebouwd, de import werd vrijgemaakt en de financiële sector werd gedereguleerd. Op die manier kwam er meer concurrentie. Dat zette de binnenlandse bedrijven onder druk om efficiënter om te springen met de schaarse bedrijfsmiddelen, en om te innoveren en zich te differentiëren van buitenlandse concurrenten.

Het breken van de monopoliemacht van de chaebols betekende ook dat de Zuid-Koreaanse banken vrij waren om leningen te verstrekken aan wie ze zelf wilden. Ze waren niet langer verplicht de chaebols tegen lage intrestvoeten te financieren. Kleine, maar meer dynamische en winstgevende starters kregen een kans zich met bankleningen te financieren. De banken werden zo winstgevender.

Volgens Randall Jones, hoofd van het Japan/Korea-departement van de OESO, gaven de hervormingen Zuid-Korea een tweede adem. “De regels voor de grote bedrijven werden drastisch veranderd. Gewoon groot zijn en dicht aanleunen bij de overheid was niet meer voldoende om te overleven.”

Sociale onrust

Groeilanden worstelen met de volgende stap in hun ontwikkeling, en recent komen die frustraties ook bovendrijven in gewelddadige protesten. De aanleiding is verschillend, maar onderliggend is het de ontevredenheid over het tekortschieten van de overheid. Turkije is als assemblage-economie goed geïntegreerd in de Europese waardeketen, maar assemblage brengt niet genoeg toegevoegde waarde om te kunnen blijven concurreren met goedkopere landen.

De snelle groei van de voorbije jaren dreef vooral op de vele investeringsprojecten van de overheid en niet op innovatie. Vorig jaar zakte die groei ineen tot amper 2,2 procent. Het antwoord van de Turkse regering is nog meer investeringsprojecten, terwijl het land moet investeren in meer en beter onderwijs, meer onderzoek en ontwikkeling, en zijn product- en arbeidsmarkten moet vrijmaken.

Brazilië kampt met een groot gebrek aan degelijke transport- en telecommunicatie-infrastructuur. De gebrekkige dienstverlening van de overheid is een van de aanleidingen voor de onrust. Het land is ook zeer afhankelijk van China (17 % van de export) en van grondstoffen. Ze zijn goed voor meer dan de helft van de totale export en ze hebben zeer volatiele prijzen. De groeivertraging in China heeft dus ook gevolgen voor Brazilië, dat vorig jaar met minder dan 1 procent groeide. O&O is geen sterk punt, slechts 1,16 procent van het bbp wordt erin geïnvesteerd, tegenover 3,74 procent voor Zuid-Korea.

MATHIAS NUTTIN

Groeilanden moeten investeren in universiteiten en onderzoekscentra.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content