Geef gemeenten de ruimte

Het nieuwe decreet op de ruimtelijke ordening geeft de gemeenten belangrijke bevoegdheden om hun ruimte zelf te ordenen. ImmoTrends vroeg aan een handvol specialisten hoe het nu verder moet.

Naar aanleiding van het verschijnen van de nieuwe Trends Top Bouw organiseerde ImmoTrends een rondetafelgesprek over de bevoegdheden van de gemeenten om hun ruimte te ordenen. Aan de tafel schaarden wij woordvoerder Marc De Roeck van minister van Ruimtelijke Ordening Dirk Van Mechelen, secretaris-generaal Marc Dillen van de Vlaamse Confederatie Bouw ( VCB), Hilde Masschelein, juridisch adviseur van Nacebo (de nationale centrale van hout- en bouwvakondernemingen), Guy Vloebergh, senior voorzitter van de Vlaamse Vereniging voor Ruimte en Planning ( VRP) en burgemeester Hendrik Verkest van Wingene. Het debat werd in goede banen geleid door Marc Depraetere van het vakblad Bouwkroniek.

Ondanks de nieuwe bevoegdheden van de gemeenten, zijn her en der jammerklachten te horen dat “gewestelijke controlitis” een vertragend effect op lokale planningprocessen heeft. In vele Oost- en West-Vlaamse plattelandsgemeenten vormen zonevreemde bouwsels (woningen en bedrijven) een belangrijk aandachtspunt. Hoe lost een gemeente als Wingene dat op?

HENDRIK VERKEST (BURGEMEESTER WINGENE). “Bedrijven die te grote oppervlaktes innemen of bouwmisdrijven hebben begaan nemen we op in een nieuw sectoraal Bijzonder Plan van Aanleg. Wij proberen die ongelukkige bedrijven nog wat meer te beperken in oppervlakte of verplichten ze tot zwaardere groengordels of tot het gebruik van natuurlijker materialen.

“Een onderneming die niet meer past in een bepaalde omgeving, kun je natuurlijk laten verhuizen, maar dan rijst het probleem van herlokalisatie. In West-Vlaanderen is er al een nijpend tekort aan bedrijventerreinen. Bij een verhuizing moet je bovendien een nieuwe bestemming vinden voor de verlaten bedrijfssite.”

HILDE MASSCHELEIN (NACEBO). “Door de problematiek van de zonevreemdheid door te schuiven naar de gemeente, maak je de bedrijven en ook de woningen afhankelijk van de dynamiek van de gemeente waarin ze gelegen zijn. Ik neem aan dat de druk van de bevolking op de politiek zal stijgen om werk te maken van een gedegen oplossing voor de zonevreemde bouwsels. Eind 2000 waren nog maar zestien sectorale BPA’s goedgekeurd. Ik weet wel dat zonevreemde bedrijven het planologisch attest kunnen aanvragen. Maar als de gemeente geen BPA wil opmaken, komt er geen regularisatie of uitbreiding. Men blijft als bedrijf afhankelijk van de planologie en van de gemeente die er werk van wil maken.”

MARC DE ROECK (MINISTERIE RUIMTELIJKE ORDENING). “We zitten in een overgangsperiode voor de ruimtelijke ordening. We moeten alle beleidsniveaus (gewest, provincies en gemeenten) de kans geven zich te organiseren. Het kan niet dat de administratie vanuit Brussel gaat decreteren wat kan en niet kan. Van de gemeenten wordt wel verwacht dat ze hun bevoegdheden ter harte nemen en de hand aan de ploeg slaan door structuur- en uitvoeringsplannen op te maken.”

IMMOTRENDS. Volgens de Vlaamse Confederatie Bouw is het stedenbouwbeleid de hoofdoorzaak van de slabakkende woningbouw in Vlaanderen. Hoe zou de bouwsector het RSV willen herzien?

MARC DILLEN (VCB). “De evaluatie van het RSV in 2002 is zeer belangrijk, zowel voor de woonbehoeften als voor de bedrijventerreinen. We zitten intussen ver over de helft van de planningsperiode, die in 1991 begon. Nu blijkt dat het buitengebied, waar volgens het RSV 40% van de nieuwbouw mocht worden neergepoot, al is ingevuld. Als dat percentage niet wordt herzien, kunnen we niet meer bouwen in het buitengebied. Tegelijkertijd moet een actiever stedelijk beleid worden gevoerd. Een nauwere aansluiting van het huisvestingsbeleid op ruimtelijke ordening lijkt mij cruciaal.

“De hamvraag is hoe steden aantrekkelijker kunnen worden gemaakt. Een aantal factoren remmen de ontwikkeling van de stad af. Zo is de belasting op vastgoed in de stad veel hoger dan op het platteland. Om te investeren in je stad, ben je afhankelijk van projectontwikkelaars die een hele buurt aanpakken. Maar zij gaan pas tot actie over als alle randvoorwaarden zijn vervuld. Voor stadskernvernieuwing moeten publiek-private samenwerkingen totstandkomen. Voor het buitengebied vragen wij dat de woonkernen kunnen worden verdicht en dat goed gelegen woonuitbreidingsgebieden in stedelijk gebied snel worden geselecteerd en kunnen worden aangesneden.”

DE ROECK. “Ook sociale gemengde projecten in de stad zijn belangrijk.”

DILLEN. “De projectontwikkelaar is daartoe bereid. Hij zal pas tot stadskernvernieuwing overgaan als hij de zekerheid heeft dat de stad hem de nodige vergunningen zal verstrekken en garanties heeft van de socialehuisvestingssector. Een projectontwikkelaar die bijvoorbeeld de helft van een verkrotte buurt wil aanpakken om daar kantoren en winkelruimten te bouwen, zal pas uit de startblokken schieten als hij zeker is dat de andere helft van het project door de socialewoningbouw wordt ingevuld en dat de straat wordt heringericht en bijkomende verlichting wordt geplaatst.”

VERKEST. “Wij zijn als plattelandsgemeente niet tegen een sanering van verkrotte stadsbuurten, maar dat mag niet ten nadele van het platteland gaan. Ik ken veel gemeenten die geen woongebied meer beschikbaar hebben.”

DE ROECK. “We duwen het buitengebied niet in het verdomhoekje. Wij hebben de subsidies voor strategische projecten in het buitengebied opgetrokken. In het verleden zijn die veelal gegaan naar stedelijke projecten, versterking van de kernen dus, maar wij leggen nu ook de klemtoon op behoud, ontwikkeling en verweving van natuur en landbouw.

GUY VLOEBERGH (VRP). “Er is ook een omzendbrief van minister van Leefmilieu Vera Dua die het Europese plattelandsbeleid uitwerkt. De provincies zullen merkwaardig genoeg nu projecten voor de plattelandsontwikkeling mogen gaan indienen. Van een wurging van het platteland is dus zeker geen sprake.

“Het RSV is er onder meer gekomen om de versnippering van de open ruimte een halt toe te roepen. Dat moest de stadsvlucht tegenhouden. Er is een belangrijke verschuiving in het ideeëngoed totstandgekomen om die stedelijke gebieden te versterken. Minder aandacht werd besteed aan de plattelandsontwikkeling, precies om die trendbreuk op gang te brengen. Dat betekent niet dat het platteland wordt verwaarloosd.

“Ik geloof bovendien niet dat een dynamische plattelandsgemeente op haar lauweren is gaan rusten omdat er een structuurplan voor Vlaanderen is gekomen. Dynamische gemeenten zijn altijd aan planning blijven doen, of zij in het buitengebied zijn gelegen of niet. Al sinds 1962 wordt een gemeente geacht bijzondere plannen van aanleg te maken. Spijtig genoeg hebben te weinig gemeenten daarvoor het heft in handen genomen.”

VERKEST. “U kunt niet ontkennen dat onze zonevreeemde woningen op een bepaald ogenblik bijna vogelvrij werden verklaard.”

VLOEBERGH. “In de pers, ja.”

MASSCHELEIN. “Het jongste anderhalf jaar hebben we op beleidsvlak toch een kentering gezien. Het beleid hanteert in zijn benadering van de zonevreemdheid van gebouwen meer realiteitszin.”

DE ROECK. “Ik geloof dat het beruchte artikel 166 verkeerd werd voorgesteld. Het is een overgangsmaatregel in de hoop dat in 2005 de structuur- en uitvoeringsplannen klaar zijn om voor de zonevreemde bebouwing oplossingen te bieden. Het is nooit de intentie geweest om te zeggen dat na 2004 niets meer mag gebeuren aan zonevreemde woningen.”

Je hoort al eens het verwijt dat planologen te weinig rekening houden met de bestaande toestand.

VLOEBERGH. “Structuurplannen beginnen altijd met de analyse van de bestaande ruimtelijke structuur en moeten het functioneren van de ruimte beschrijven. Dat is in het decreet ingeschreven als een erg belangrijk onderdeel van een structuurplan. Wie een uitvoeringsplan of een BPA opmaakt, begint met de inventaris van de bestaande en juridische toestand. Zeggen dat planologen geen rekening zouden houden met de bestaande toestand, is met spek schieten.”

Marc Depraetere

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content