“Er moeten noodmaatregelen komen”

“Tegen 2007 moeten er 7000 hectare nieuwe bedrijfsterreinen komen,” orakelde de politiek in 1994. “Dat halen we nooit,” zeggen twee vorsers nu, in een evaluatie van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Ze vragen een resultaatverbintenis om de hoge nood aan sites op te lossen.

“Met de beste wil van de wereld kunnen we tegen 2007 nooit de doelstellingen van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) in Antwerpen en Vlaams-Brabant realiseren,” zeggen de professoren Wim Vanhaverbeke van het Limburgs Universitair Centrum (LUC) en Peter Cabus (KU Leuven) in koor. “De andere provincies halen wel hun objectieven, maar daar duiken bijkomende problemen op.”

In 1994 stelde de overheid een nieuwe planningsprocedure voor, die in 1997 werd goedgekeurd. Die moest tegen het jaar 2007 voor 7000 hectare nieuwe bedrijfsterreinen zorgen. Het resultaat? Vandaag is nog bijna geen enkel nieuw terrein gecreëerd. Daarom stellen de twee vorsers van het Strategisch Plan Ruimtelijke Economie (SPRE) nu een tweesporenbeleid voor. Enerzijds moet de regering dringend ad-hocmaatregelen nemen om een minimum aan industriegronden te creëren. Anderzijds kan een maatschappelijk debat tussen alle betrokkenen op termijn de nieuwe prioriteiten van de ruimtelijke ordening bepalen. Vanhaverbeke: “Het huidige RSV mist immers voldoende draagvlak. Bovendien heeft het plan perverse gevolgen. Zo krijgen dynamische bedrijven geen kans om te groeien, worden de huizen in het buitengebied onbetaalbaar, doen de verkeerde inkomensgroepen een beroep op sociale woningen en groeien steden uit tot broeinesten van lagere klassen.”

Dit jaar vindt een evaluatie van het Ruimtelijk Structuurplan plaats. Eergisteren maakten Vlaams minister van Economie Jaak Gabriëls (VLD) en Vlaams minister van Ruimtelijke Ordening Dirk Van Mechelen (VLD) alvast de SPRE-analyse over de huidige stand van zaken bekend. Volgens professor Cabus hanteert de overheid het RSV te veel als een bijbel die geen afwijkingen toelaat. “Ik begrijp dat de administratie zich strak aan de regels houdt. Na decennialang stuurloos beleid beschikken we eindelijk over een strategisch basisdocument. Maar nu de praktische problemen zich opstapelen, moet de Afdeling Ruimtelijke Planning (ARP) de intellectuele eerlijkheid hebben te luisteren naar de wetenschappelijke kritiek op het plan.”

Situatie in de Vlaamse Ruit is dramatisch

Als docent Strategisch Management aan de Limburgse universiteit LUC las Wim Vanhaverbeke begin de jaren negentig het ophefmakende boek Competitive Advantages of Nations van Michael Porter. Op basis van dit analysemodel zocht de econoom bij wijze van oefening naar de meest performante sector in Vlaanderen. Hij kwam uit bij de getufte tapijten in de streek van Kortrijk. Zo raakte hij betrokken bij het debat over de streekeconomie. Bij de opmaak van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen vroeg Louis Albrechts (planoloog van de KU Leuven en samen met confrater Charles Vermeersch van de Universiteit Gent) de geestelijke vader van het RSV – hem om een economische typologie van de stadsgewesten te maken. Uiteindelijk werden slechts twee tabellen van het 300 pagina’s dikke rapport behouden.

In de eerste plaats stellen Vanhaverbeke en Cabus fouten in de gegevens van het RSV vast. Zo drukken sommige statistieken in het plan de bruto-oppervlakte (inclusief de nodige infrastructuur) uit, terwijl andere cijfers slechts de netto-oppervlakte van de industriegronden beslaan. Dat verschil bedraagt gemiddeld toch 20%.

Ook klopt de inventaris van 1994 niet. In die tijd bestonden er nog geen gespecialiseerde softwaretechnieken, en had men te weinig zicht op de gevolgen van wijzigingen aan de gewestplannen om de oppervlakte van de bedrijfsterreinen juist in te schatten. Zo blijkt na correctie dat in Limburg en West-Vlaanderen in werkelijkheid respectievelijk 400 en 500 hectare meer als potentieel bedrijfsterrein zijn ingekleurd dan in het RSV is vooropgesteld. Voorts ontbreekt in het RSV een resultaatverbintenis. Met andere woorden: de administratie staat niet onder tijdsdruk om de doelstelling te halen. Ten slotte is dit objectief per provincie verdeeld op basis van de werkgelegenheid, terwijl je je strategisch gezien beter op de groeiregio’s kunt concentreren.

“De situatie in de Vlaamse Ruit, het economische hart van Vlaanderen, is dramatisch,” zegt Vanhaverbeke. “Zo wil het RSV voor de provincie Antwerpen 2439 hectare extra bedrijfsterreinen. Daarvan waren op 1 januari 2001 amper 374 hectare gerealiseerd. Vlaams-Brabant kreeg 1125 hectare toebedeeld, maar het heeft totnogtoe maar 118 hectare in gebruik kunnen nemen.”

West-Vlaanderen loopt dan weer voor op schema, terwijl Limburg geen objectief heeft wegens zijn ruime aanbod in 1994. West- en Oost-Vlaanderen hebben zelfs méér gerealiseerd dan oorspronkelijk gepland was voor de hele de periode (1994-2007). Na een gecorrigeerde inventaris blijven nog maar respectievelijk 52 hectare en 136 hectare van de effectief te bestemmen terreinen in te vullen. West-Vlaanderen heeft het nijpende tekort nog kunnen opvullen met gewestplanwijzigingen. Tot in 2001 mochten de lokale besturen van deze procedure gebruikmaken, zodat West-Vlaanderen binnenkort van het acute probleem verlost is (het duurt gemiddeld drie jaar vooraleer een bestemd bedrijfsterrein bouwrijp gemaakt wordt). In Limburg is het overaanbod uit 1994 volledig weggewerkt door de voormalige steenkoolmijnen een nieuwe bestemming te geven. Ook Oost-Vlaanderen doet het goed. Daar is nog maar een resterende taakstelling van 260 hectare tegen 2007. Dat is voornamelijk het gevolg van de overheveling van de zeehaventerreinen naar de klassieke bedrijfsterreinen.”

Nood aan een voorraad

In hun rapport beklemtonen Vanhaverbeke en Cabus het grote belang van een zogenaamde ‘ijzeren voorraad’ aan bedrijfsterreinen, een voorraad die binnen de drie jaar gerealiseerd kan worden. Uit de kaart Aanbod van bouwrijpe bedrijfsterreinen blijkt dat er op 1 januari 2001 een uitgestrekt gebied is met een tekort aan bouwrijpe sites, dat zich uitstrekt van West-Vlaanderen (uitgezonderd Oostende) tot aan de Antwerpse Kempen. Vooral de streken tussen Kortrijk en Roeselare en tussen Antwerpen en Mechelen kampen met een tekort aan bedrijfsterreinen van meer dan 60%.

In tegenstelling tot een recente enquête onder de lokale bedrijfsleiders beschikt Limburg over voldoende gronden. “Maar de regionale spreiding is niet goed,” nuanceert Vanhaverbeke. “Hasselt/Genk (173 hectare), Lommel (28 hectare) en Maasmechelen (16 hectare) beschikken over voldoende reserves, terwijl de andere economische knooppunten krap zitten.” Wat de ijzeren voorraad van al bestemde maar nog niet uitgeruste industriegebieden betreft, ‘beperkt’ het probleemgebied zich hoofdzakelijk tot de provincies Antwerpen en Vlaams-Brabant (zie kaart: Aanbod van bestemde maar nog niet ontwikkelde bedrijfsterreinen). Aan dit gebied moet het beleid dus prioritair aandacht verlenen. De rest beschikt over een overschot, zodat hun problemen binnen de drie jaar opgelost kunnen worden.

Wat moet er dan gebeuren? Als concrete oplossing suggereert de SPRE een urgentieplan voor de Vlaamse Ruit. Naast de versnelde uitrusting van knelpunten verdedigen de wetenschappers de ontwikkeling van brownfields. Maar deze sanering van vervuilde gronden tot bruikbare sites vergt veel tijd, en het potentiële volume is klein. Vanhaverbeke: “Wat iedereen ook moge dromen, ruim 80% van de noodzakelijke bedrijfsterreinen zal via zogenaamde greenfields ( nvdr – maagdelijke, niet-vervuilde zones) gerealiseerd moeten worden. Daarom geloof ik meer in een premie voor eigenaars die hun onaangewende percelen onmiddellijk verkopen met bouwverplichting. Zo zou in Vlaams-Brabant alleen al enkele honderden hectare beschikbaar worden. Bijvoorbeeld Electrabel en de NMBS hebben nog een groot areaal voorhanden.”

De LUC-professor beseft dat een dergelijke incentive speculatie beloont. Om dat tegen te gaan, stelt hij een progressieve belasting op braakliggende bedrijfsterreinen voor. Vanhaverbeke: “Bovendien zou het Gewest onmiddellijk speciale ruimtelijke uitvoeringsplannen kunnen goedkeuren voor die gebieden, waar op lokaal vlak al een grote consensus over bestaat. Zo sla je een stuk van de procedure over, maar nood breekt wet. Ook mag de regularisering van de zonevreemde bedrijven niet in de ruimtebalans opgenomen worden, want dat is een bevestiging van de bestaande situatie en geen creatie van nieuwe industrieterreinen.”

Volgens Vanhaverbeke moet de overheid meer aandacht besteden aan het platteland. “Daar is nog bitter weinig van gerealiseerd. Tenslotte kan een contract tussen de provinciale overheid en de administratie de lokale verschillen oplossen. Ondanks een algemeen overschot, kampen de grensgemeenten met een tekort aan beschikbare bedrijfsterreinen.” In het licht van de plattelandsontwikkeling dringen Vanhaverbeke en Cabus erop aan om in de buitengebieden kansen te creëren voor bedrijven uit de hightech, recreatie of dienstensectoren.

Concrete timing

Op lange termijn pleiten Vanhaverbeke en Cabus voor structurele maatregelen om economie en ruimtelijke ordening met elkaar te verzoenen. In de eerste plaats eisen ze een resultaatverbintenis, gekoppeld aan een concrete timing. Nu wordt niemand op de vingers getikt als de doelstelling niet gehaald wordt.

Ook voorziet het Ruimtelijk Structuurplan niet in een minimale buffer om de vraag voor de volgende jaren op te vangen – de zogenaamde ijzeren voorraad. Aangezien het gemiddeld 36 maanden duurt vooraleer een bouwrijp terrein effectief gebruikt wordt, is zo’n reserve noodzakelijk om schommelingen op te vangen. Bovendien dringen de auteurs van het rapport aan op een wetenschappelijke onderbouw van het RSV. Vanhaverbeke: “Zo wordt bij de verdeling van de noodzakelijke bedrijfsterreinen geen rekening gehouden met de dynamiek van de betrokken regio. Het zou dus kunnen dat het vastgestelde tekort in Antwerpen en Vlaams-Brabant – waar zich de meeste arbeidsplaatsen bevinden – overroepen is. De sterkste groei van industriële werkgelegenheid vindt namelijk in het zuiden van West-Vlaanderen, het westen van Oost-Vlaanderen en Limburg plaats. Díé gebieden zouden dus veel meer sites moeten krijgen.”

Eric Pompen [{ssquf}], epompen@trends.be

De regering moet dringend ad-hocmaatregelen nemen om een minimum aan industriegronden te creëren.

Waarom kan er geen premie worden gecreëerd voor eigenaars die hun ongebruikte percelen onmiddellijk verkopen mét bouwverplichting?

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content