Een nieuwe oliecrisis?

Het Israëlisch-Palestijnse conflict, het sociale en politieke tumult in Venezuela en de krijgshaftige taal van de Amerikanen en Britten in de richting van de Iraakse dictator Saddam Hoessein stuwden de voorbije weken de olieprijs de hoogte in. Voldoende om het ontluikende economisch herstel te wurgen?

Alle goede dingen bestaan uit drie, zo wordt vaak gezegd. Voor negatieve zaken evenwel lijkt veeleer vijf het magische getal te zijn. In het Westen werden we in 1973-74, 1979-80, 1990-91 en 1999-2000 al eens geconfronteerd met een plotse stijging van de olieprijzen. Zal olie ook nu weer, en dus voor de vijfde keer, de ontwikkeling van de economische activiteit in gevaar brengen?

Tijdens de eerste twee oliecrisissen lag het directe verband tussen de forse stijging van de olieprijs en de recessie voor de hand. En hoewel minder onderkend, vloeiden ook de twee jongste economische recessies in belangrijke mate voort uit de plotse stijging van de olieprijzen. Tussen maart 1999 en maart 2000 bijvoorbeeld steeg, vooral onder druk van een enorme vraag die uitging van de hoogconjunctuur, de prijs van een vat ruwe olie van 11 dollar naar 34 dollar per vat.

Het sociale en politieke tumult in Venezuela, het Israëlisch-Palestijnse conflict, de krijgshaftige taal van Amerikanen en Britten in de richting van de Iraakse dictator Saddam Hoessein – die de dreiging van een breder conflict in het Midden-Oosten alleen maar groter maakt – stuwden de voorbije weken de olieprijs van 20 naar 28 dollar per vat, om begin deze week terug te vallen tot 25 dollar. Toch kunnen we u meteen geruststellen: tenzij er een uitslaande brand komt in het Midden-Oosten – met bijvoorbeeld terroristische aanslagen op olievelden in Saudi-Arabië en/of een plotse oprisping van het islamitische fundamentalisme in Iran – hoeven we niet meteen schrik te hebben. De bevoorrading zou zelfs nauwelijks in gevaar komen wanneer morgen de Iraakse olieproductie volledig stilvalt na, bijvoorbeeld, een Amerikaans-Brits optreden tegen Saddam Hoessein. Zelfs als de volatiele politieke situatie in Venezuela de olie-export van dat land tot nul zou herleiden – Venezuela is ‘s werelds vierde grootste exporteur van ruwe olie – blijven de risico’s op een crisis beperkt.

Overproductie

We zijn dus optimistisch, omdat de impact van een stijging van de olieprijzen zoals die zich de voorbije weken ontvouwde al bij al beperkt is (zie kader: O lie, en de gevolgen voor de conjunctuur). De vuistregel voor de industrielanden – en daarbij baseren we ons op berekeningen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Oeso) en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) – luidt dat een structurele toename van de olieprijs met 10 dollar per vat gemiddeld 0,2 tot 0,4 procentpunt van de economische groei tenietdoet en de inflatie met 0,4 tot 1 procentpunt doet toenemen.

Als het herstel de komende maanden toch stokt, zal dat dus niet in de eerste plaats te wijten zijn aan de olieprijzen, tenzij die natuurlijk lange tijd boven de 35 dollar per vat zouden blijven steken. Maar daar zijn we vandaag nog een flink eind van verwijderd. Dat de Amerikaanse president George W. Bush desalniettemin scherp blijft waarschuwen voor de hypotheek die de olieprijsevolutie op het economische herstel legt, is vooral politiek geïnspireerd. Bush wil immers dat het Amerikaanse Congres zijn plannen goedkeurt om de olie- en gasbronnen in Noord-Alaska te ontginnen.

Een andere reden voor ons optimisme heeft te maken met de reële vraag- en aanbodverhoudingen op de oliemarkt. Die verhouding zorgen er vandaag immers voor dat het potentieel tot serieuze prijsverhogingen eerder beperkt is. Tijdens het eerste kwartaal van dit jaar, zo blijkt uit gegevens van het Internationaal Energie Agentschap ( IEA) in Parijs, lagen vraag naar en aanbod van ruwe olie nagenoeg in evenwicht: op 76,3 miljoen vaten per dag. Normaal worden tijdens het eerste kwartaal van elk jaar de stocks met gemiddeld 1,5 miljoen vaten per dag afgebouwd, wat een gevolg is van de verhoogde wintervraag naar olie. Maar tijdens de eerste drie maanden van 2002 ging dat fenomeen aan ons voorbij. Dat wijst er op dat de markt zich eerder kenmerkte door een aanbodoverschot, ondanks alle ‘inspanningen’ van de Opec-landen en niet-Opec-producenten zoals Rusland, Mexico en Noorwegen om het aanbod te beperken.

De relatieve overproductie in het voorbije eerste kwartaal is in de eerste plaats een gevolg van de ongewoon lage vraag naar olie. De oorzaken daarvan waren: de wereldwijde terugloop van de economische activiteit (vooral dan van de industriële productie), de milde winter in de Verenigde Staten en West-Europa, en de malaise in de luchtvaartsector na 11 september 2001. Wanneer de luchtvaart er weer bovenop komt en ook de economische activiteit opnieuw aanzwengelt, zal ook de vraag naar olie toenemen.

Alleen blijft het afwachten in welke mate: analisten van het IEA en de Petroleum Research Foundation in New York wijzen er immers op dat de eerste tekenen van economisch herstel niet meteen tot een opwaartse vraagdruk leidden. Een bevinding die alles te maken heeft met de gestaag afnemende olie-afhankelijkheid van het Westen. De industrielanden gebruiken volgens de Oeso vandaag gemiddeld 40% minder olie per eenheid bruto binnenlands product (BBP) dan dertig jaar geleden.

Capaciteit genoeg, tenzij …

Als er op de oliemarkt al ernstige verstoringen met belangrijke prijsgevolgen zouden ontstaan, dan zullen die veeleer vanuit de aanbodzijde opborrelen. De hamvraag daarbij luidt hoe het wegvallen van bepaalde bevoorradingsbronnen kan worden opgevangen door het activeren van productiecapaciteit die vandaag nog onbenut is. Irak en Venezuela zijn twee productielanden waarvan de export uit de wereldmarkt aan het wegsijpelen is. Uit de jongste cijfers van het IEA blijkt dat Irak dagelijks 1,77 miljoen vaten exporteerde en Venezuela 2,66 miljoen vaten. Irak kondigde als protest tegen het Israëlische geweld aan zijn export gedurende één maand volledig te zullen opschorten. Onder de eerder extreme hypothese dat het Venezolaanse sociaal-politieke conflict de olie-uitvoer van dit Zuid-Amerikaanse land volledig op nul zou brengen, verdwijnen er de eerstkomende weken afgerond 4,3 miljoen vaten per dag van de markt.

Hoeveel capaciteit staat daar tegenover die onmiddellijk productie kan leveren? Bij de niet-Opec-landen gaat het volgens het IEA om 0,6 miljoen vaten per dag, zijnde 300.000 vaten in Noorwegen, 200.000 in Mexico en 100.000 vaten voor het duo Oman en Angola. Die 0,6 miljoen vaten kunnen binnen een termijn van enkele dagen op de markt worden gegooid. Ook Rusland zou op korte termijn meer olie kunnen oppompen, al oordelen de meeste analisten dat het hier om hooguit 200.000 vaten per dag gaat. Tussen haakjes: Rusland stak afgelopen maand Saudi-Arabië voorbij als belangrijkste olieproducent ter wereld; Rusland produceerde in maart 7,28 miljoen vaten per dag tegenover 7,19 miljoen vaten voor Saudi-Arabië.

Binnen de Opec is er, nog steeds volgens het IEA, een overcapaciteit van 6,2 miljoen vaten waarvan 3,6 miljoen vaten in Saudi-Arabië, 0,6 miljoen vaten in de Verenigde Arabische Emiraten, en 0,5 miljoen vaten in zowel Iran als Koeweit. De specialisten zijn het wel niet eens over de vraag hoeveel van die 6,2 miljoen vaten onmiddellijk kunnen worden opgepompt. Bij het IEA houden de analisten het op 3,5 miljoen vaten, waarvan 2,5 miljoen alleen al in Saudi-Arabië. Chris Skrebowski, hoofdredacteur van Petroleum Review, heeft het dan weer over 4,5 miljoen vaten. En het Center for Global Energy Studies in Londen ten slotte schuift een cijfer naar voor “tussen de 3,5 en 4,5 miljoen vaten per dag”. Iedereen is het er wel over eens dat de 6,2 miljoen vaten die bijkomend kunnen worden opgepompt, binnen de drie maanden kunnen vloeien.

De cijfers tonen in ieder geval aan dat we niet meteen een olietekort moeten vrezen, zelfs in de veronderstelling dat Irak en Venezuela volledig én gedurende lange tijd hun productie zouden stopzetten. Volgens het IEA-draaiboek zou er in het meest pessimistische scenario wel gedurende enkele maanden een probleem kunnen rijzen, aangezien er tegenover het wegvallen van 4,3 miljoen vaten aanbod slechts 4,1 miljoen vaten onmiddellijk beschikbare nieuwe productie (0,6 miljoen vaten vanuit niet-Opec-landen plus 3,5 miljoen vaten uit de Opec) zullen staan. Maar de Amerikaanse regering, zo konden we bij diverse bronnen in Washington vernemen, zal zonder al te veel heisa dit kleine tijdelijke tekort bijpassen vanuit haar strategische olievoorraad, die in principe 545 miljoen vaten omvat. Bronnen binnen de Council on Foreign Relations in New York en het Parijse IEA stellen zelfs dat de Amerikaanse strategische olievoorraad vandaag “substantieel hoger ligt dan die 545 miljoen vaten”. Trouwens, het wegvallen van Venezuela raakt in de eerste plaats de VS, want 70% van de totale Venezolaanse olie-export komt bij de Amerikanen terecht. Venezuela staat daarmee in voor ongeveer 10% van de Amerikaanse behoeften aan ruwe olie.

De enige factor die het hierboven geschetste scenario nog serieus in het gedrang zou kunnen brengen luistert naar de naam Iran. Het land van de ayatollahs pompt vandaag 3,4 miljoen vaten olie per dag op, waarvan er 2 miljoen worden geëxporteerd. Als Iran zich bij de Iraakse oproep tot een exportboycot aansluit, zou het olietekort tot 6,3 miljoen vaten oplopen. Aangezien er zich van de onbenutte Opec-capaciteit van 6,2 miljoen vaten 0,8 miljoen vaten in Iran en Irak situeren, zouden we dan wél in de problemen komen, zeker als ook nog eens Libië (export: 1 miljoen vaten per dag) het oliewapen zou hanteren. In dat geval zou zelfs het aanspreken van de strategische voorraden in de VS geen escalatie van de olieprijs kunnen voorkomen.

Explosief aardgas

De Saudische autoriteiten gaven zowel bij monde van minister van Buitenlandse Zaken kroonprins Abdullah als minister van Olie Ali al-Naimi de voorbije weken te kennen dat zij “elk gat bij de aanvoer van ruwe olie prompt zouden trachten op te vullen”. Iets waarover in Teheran minder eensgezindheid bestaat: Saddams eenzijdige exportstop hing immers samen met een gelijkaardige oproep van de Iraanse geestelijke leider Ali Khamenei, die er niet voor terugschrikt om de VS eens mores te leren. De progressieve krachten in Iran stellen zich echter veel gematigder op. Naast het puur politiek-militaire gegeven, heeft de hoofdreden voor die gematigdheid alles te maken met economische bekommernissen op lange termijn. Landen met aanzienlijke oliereserves, zoals Iran, weten maar al te goed dat ze de prijs van de ruwe olie niet al te hoog mogen laten stijgen. Ze zijn er zich ook van bewust dat, met een imago van ‘onbetrouwbare leverancier’, ze op lange termijn hun olie zelfs niet meer aan de straatstenen zullen kwijtraken (zie Opinie, blz. 145).

De landen met de grootste oliereserves – Saudi-Arabië, Koeweit, de Verenigde Arabische Emiraten, Iran en Irak – beseffen dat zij ook over vijftig en zelfs honderd jaar nog olie zullen moeten verkopen. Als ze de prijs te sterk de hoogte zouden injagen – en de vork tussen de 20 en 28 dollar lijkt wat dat betreft het referentiepunt – mogen we twee zaken verwachten. Zo zullen de alternatieve oliebronnen versneld worden ontwikkeld: de voormalige sovjetrepublieken, Alaska en China bieden in dat verband enorme mogelijkheden. Door de massale inbreng van privé-kapitaal staat het nu al vast dat Rusland de eerstkomende vijf jaar 3 tot 5 miljoen vaten olie per dag méér kan produceren en dat wellicht ook effectief zal doen. Met 18 dollar per vat hebben Russische producenten als Lukoil, Yukos en Sibneft ruim voldoende om winstgevend te zijn.

Bovendien zal ook de overschakeling van olie naar andere energiebronnen en imputmogelijkheden voor industriële processen versneld worden doorgezet. Het spreekt voor zich dat die laatste tendens nog wordt versterkt door milieubekommernissen in het algemeen en de problematiek van de opwarming van de aarde in het bijzonder.

De afbouw van kernenergie, zoals die onder meer door de Belgische regering is aangekondigd, is in die context een bedenkelijke beleidsoptie. Maar wellicht komt het grootste gevaar voor de olieleveranciers van aardgas. Deze energiebron beschikt immers over twee enorme voordelen tegenover ruwe olie. Het eerste is van geopolitieke en economische aard. Terwijl het Midden-Oosten volgens het IEA bijna 60% van de bekende wereldreserves aan olie bevat, is dat in het geval van aardgas ‘maar’ 30%. Zo’n 35% van de aardgasreserves in de wereld bevinden zich in de gewezen sovjetrepublieken. De geïndustrialiseerde wereld beschikt over 8% van de oliereserves en 15% van de aardgasreserves.

Bovendien toonde de US Geological Service aan dat er nog veel potentieel bestaat om nieuwe aardgasbronnen te ontdekken en de bestaande bronnen op een efficiëntere manier te ontginnen. De huidige aardgasreserves zouden minstens 50% hoger uitvallen dan vandaag algemeen wordt aangenomen. Inzake de bekende reserves beschikt de wereld momenteel, uitgedrukt in gemeenschappelijke energetische waarde, over nagenoeg evenveel ruwe olie als aardgas, namelijk telkens het equivalent van 960 miljard vaten olie. Zeker als energiebron maar ook als grondstof voor de industrie bestaat er een hoge mate van substitueerbaarheid tussen olie en gas. Bovendien biedt aardgas het voordeel dat het minder milieubelastend is: de CO 2-uitstoot ligt ruim 50% onder die van olie.

Al die beschouwingen impliceren natuurlijk niet dat er op korte termijn geen tekorten aan ruwe olie kunnen optreden. Toch mogen we zelfs in periodes van oplopende politieke spanningen niet uit het oog verliezen dat die langetermijnoverwegingien nadrukkelijk meespelen bij de afwegingen die landen met aanzienlijke petroleumreserves dienen te maken. Zij werken de gematigdheid sterk in de hand, zelfs in de politiek-militaire draaikolk die het Midden-Oosten is.

Johan Van Overtveldt

jvanovertveldt@trends.be

De olie-uitvoerende landen zullen er alles aan doen om een nieuw oliedebacle te voorkomen.

Een toename van de olieprijs met 10 dollar per vat zorgt voor een economische achteruitgang van gemiddeld 0,2 tot 0,4 procentpunt.

De industrielanden gebruiken vandaag 40% minder olie per eenheid bruto binnenlands product dan dertig jaar geleden.

We moeten niet meteen een olietekort vrezen, zelfs in de veronderstelling dat Irak en Venezuela hun productie stopzetten.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content