De motor sputtert

Alain Mouton
Alain Mouton Redacteur bij Trends

Een sterker dan verwachte groei, een overschot op de handelsbalans, een stijgende werkgelegenheid,… De Belgische economie lijkt kerngezond. Toch is er geen reden tot vreugde, want de Belgische concurrentiepositie blijft verzwakken. Zo ziet de OESO onze loonkostenhandicap verder oplopen.

O p basis van de groeicijfers voor 2010 en 2011 behoort België tot de meest performante economieën van de eurozone. In 2010 zal de Belgische economie met 2,1 procent gegroeid zijn, berekende de Nationale Bank. Dat is een stuk meer dan het gemiddelde van de eurozone (1,7 %). Enkel Duitsland (+3,7 %) doet beter. En ook volgend jaar scoort ons land beter dan gemiddeld met een verwachte groei van 1,8 procent.

Maar schijn bedriegt. De meeste indicatoren van de Belgische competitiviteit staan al een tijdje op rood. De beste manier om het concurrentievermogen van een land te meten, zijn de handelsprestaties. Dat gebeurt aan de hand van de handelsbalans. Het overschot stijgt dit jaar tot 1,2 procent van het bbp, tegenover 0,8 procent vorig jaar en een tekort in 2008. Die positieve cijfers verbergen echter een jarenlange neerwaartse trend. Aan het einde van de vorige eeuw haalde de Belgische handelsbalans nog overschotten van 5 tot 5,5 procent van het bbp. Een overschot dat sinds begin deze eeuw daalt (zie grafiek Saldo handelsbalans vertoont neerwaartse trend). Het huidige overschot en de recente stijging in 2009-2010 zijn een gevolg van de herneming van de wereldhandel en verhullen een dalende concurrentiekracht van de Belgische economie.

België is weliswaar niet het enige Europese land met een structureel dalend saldo. Hetzelfde geldt voor Frankrijk, Italië en Spanje. Veel EU-landen moeten op de wereldmarkt rekening houden met de opkomende economieën, wier groei grotendeels op de export stoelt. Maar anderzijds slagen landen als Duitsland en Nederland er wel in hun handelssaldo te doen toenemen. Ook hier loopt er grosso modo een grens tussen Noord- en Zuid- Europa. En België behoort tot de Zuid-Europese groep. Het Belgische handelssaldo bedroeg tussen 2002 en 2005 gemiddeld 15,1 miljard euro per jaar. Tussen 2006 en 2009 was dat slechts 2,3 miljard. België wordt dus meer en meer een importland en minder een exportland. Uit cijfers van de Nationale Bank blijkt dat de export van België ook minder snel toenam dan in andere Europese landen (zie tabel Evolutie goederenexport België vs. EU-landen). Dat betekent dat de verzwakte Belgische exportpositie niet uitsluitend een gevolg is van de concurrentie van de opkomende economieën. Dat alles is slecht nieuws, want een belangrijk deel van onze welvaart is te danken aan onze open, exportgerichte economie. Tussen 1960 en 2010 steeg het aandeel van onze export in het bbp van 36 procent naar 74 procent. Als de exportmotor sputtert, komt de hele Belgische economie in de problemen.

De eeuwige loonkostenhandicap

De belangrijkste reden voor de verzwakte exportpositie van de Belgische bedrijven is de loonkostenhandicap, in het bijzonder die ten opzichte van onze buurlanden. De Belgische export gaat bijna voor de helft naar Frankrijk, Nederland en Duitsland.

Een debat over de loonkosten ontaardt steevast in een welles-nietesdiscussie. De vakbonden vinden de Belgische loonkostenhandicap geen onoverkomelijk probleem. Want de Belgische productiviteit is zeer hoog en de werkgelegenheid neemt hier nog toe (zie kader Belgisch of Duits jobmirakel?). De vakbonden kregen voor die stelling recentelijk nog steun van de Leuvense econoom Paul De Grauwe, die in een studie stelde dat de Belgische loonkosten per eenheid product (dat zijn de loonkosten gecorrigeerd voor productiviteit) niet echt uit de pas lopen in vergelijking met de andere landen van de eurozone.

“De Grauwe vergelijkt België met het gemiddelde van de EU15, maar dat is weinig opportuun”, zegt Geert Vancronenburg van het economisch departement van het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO). “We moeten ons vergelijken met Duitsland en Frankrijk, onze voornaamste handelspartners en de locomotieven in de eurozone. En die landen hebben hun loonkosten per eenheid product trager zien evolueren dan de onze.” Geert Janssens van de denktank VKW Metena sluit zich daarbij aan: “Loonkosten vergelijk je best tussen landen met een gelijk welvaartspeil en een gelijke concurrentieontwikkeling, zoals onze buurlanden. De economische ontwikkeling van België, Duitsland, Frankrijk en Nederland verliep de afgelopen vijftig jaar vrij gelijk. Voor Griekenland, Portugal, Spanje, Italië en zelfs Ierland is dat veel minder het geval. In tal van deze landen liepen de loonkosten per eenheid product sneller op dan bij ons, maar hun concurrentieprobleem is dan ook navenant. Stellen dat België geen loonkostenprobleem heeft omdat je ten opzichte van die groep landen gemiddeld niet duurder bent geworden, is niet zonder gevaar.”

In de vergelijking met Duitsland, Nederland en Frankrijk komt de Belgische loonkostenhandicap pijnlijk tot uiting, blijkt uit berekeningen van VKW Metena. In België bedroegen de loonkosten per uur vorig jaar 35,6 euro, een stuk meer dan in Frankrijk (32,9 euro), Nederland (31,2) en vooral Duitsland (30,9). Een uur arbeid in de private sector kostte eind vorig jaar 12,7 procent meer dan in onze buurlanden. Als we die kostprijs corrigeren voor het Belgische productiviteitsvoordeel, houden we een loonkostenhandicap over van 9,5 procent. Het argument van de vakbonden snijdt bijgevolg geen hout.

Sinds 1996 (het jaar van de wet op het concurrentievermogen, die de loonkosten niet sneller mocht doen stijgen dan in onze buurlanden) zijn we er 6,1 procent op achteruitgegaan. En het wordt nog erger. Janssens: “De OESO verwacht dat de loonkostenhandicap de komende twee jaar nog eens met 1,2 procentpunt stijgt, zodat de totale handicap sinds 1996 tegen eind 2012 zal zijn opgelopen tot 7,3 procent, altijd gecorrigeerd voor productiviteit (zie grafiek Loonkostenhandicap ten opzichte van Nederland, Frankrijk en Duitsland). De OESO gaat daarbij voor de lopende interprofessionele onderhandelingen uit van een loonnorm van 5 procent.” Voor Geert Janssens is de loonkostenhandicap van eenzelfde grootteorde als de degene die begin 1982 noopte tot een devaluatie van de Belgische frank. “Vermits in de eurozone een devaluatie niet meer kan, moeten we de handicap wegwerken met een interne devaluatie”, stelt Janssens. “Een sterke loondiscipline dus, bijvoorbeeld door de loonkostenevolutie te koppelen aan die van Duitsland.”

Arbeidsmarkt

De Belgische loonkostenhandicap verklaart ook het grote verschil in werkgelegenheidsgraad met Duitsland. 70,9 procent van de bevolking op actieve leeftijd is er aan het werk; in België is dat 61,6 procent. Dat is een gevolg van de aangehouden loonmatiging bij onze oosterburen. Sinds 2005 zijn er in Duitsland ongeveer 1,7 miljoen banen gecreëerd.

Vorige zomer brachten de Leuvense economen Joep Konings en Filip Abraham in opdracht van het VBO de impact van de loonkosten op de werkgelegenheid in kaart. Volgens de studie levert het wegwerken van de Belgische loonkostenhandicap tot 70.000 extra banen op. De onderzoekers gingen uit van een loonkostenhandicap van 3,5 procent, een cijfer dat ze uit het CRB-rapport van november 2009 haalden. Betekent dit dan dat het wegwerken van een structurele loonkostenhandicap van 9,5 procent 160.000 extra jobs oplevert? Joep Konings nuanceert: “Bij een eenvoudige ruwe benadering wel. Maar ook de aanbodzijde moet worden hervormd. De bijkomende moeten kunnen worden ingevuld. Dat kan enkel als de werkloosheidsval weggewerkt wordt en er financiële prikkels zijn voor werklozen om een job te nemen. Het stelsel van werkloosheidssteun moet dus herbekeken worden.”

Dat laatste is een andere verklaring voor de Duitse jobcreatie: een flexibele arbeidsmarkt met onder andere een beperking van de werkloosheidsuitkeringen in de tijd. “De Duitse arbeidsmarkthervormingen hebben een positieve impact gehad op de stijgende werkgelegenheidsgraad van de jongste vijf jaar”, zegt Frank Vandermarliere, hoofdeconoom van de technologiefederatie Agoria. “Duitsland heeft door de hervormingen ook een relatief lage jeugdwerkloosheid. Ook de participatiegraad van oudere werknemers is sinds 2000 gestegen van 45,4 naar 56,2 procent.” België is met zijn 35,3 procent werkende 55-plussers nog ver weg van zijn grote buur.

alain mouton

De OESO voorspelt dat de totale Belgische loonhandicap sinds 1996 tegen eind 2012 is opgelopen tot 7,3 procent.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content