De deugd van gelijkheid

Het positieve aan belastinghervormingen is dat er een debat over wordt gevoerd. Op veel fiscale en politieke fora wordt momenteel druk gediscussieerd over de fiscale hervormingsmaatregelen. Daarbij grijpen de experts vaak terug op de basisconcepten van de fiscale wetenschap. Zo herhaalde Algirdas Semeta, de eurocommissaris voor Belastingen, bijna een maand geleden op een debat aan de Vrije Universiteit Brussel dat elke belasting gestoeld moet zijn op gelijkheid, wettelijkheid, solidariteit en eerlijkheid. Over die eerlijkheid wil ik het hebben, en hoe die wordt toegepast in de onroerende voorheffing die menig kmo moet afdragen.

De onroerende voorheffing is een gewestelijke belasting, die ten goede komt aan het gewest, de provincie en de gemeenten. Ze wordt geheven op gronden en gebouwen, maar ook op roerende goederen die voor die voorheffing als onroerend worden beschouwd. Die belasting noemt men de ‘voorheffing op materieel en outillage’.

De wet voorziet in een aantal vrijstellingen van die onroerende voorheffing. Om de modernisering van het productieapparaat te bevorderen, werd de onroerende voorheffing op materieel en outillage in 1998 in het Vlaams Gewest afgeschaft. Om aanspraak te kunnen maken op die vrijstelling, moest een kmo voldoen aan twee voorwaarden: het moest gaan om nieuw materieel en nieuwe outillage, en er mocht niet tegelijk ander materieel en outillage in gebruik worden genomen — anders gezegd: er gold geen vrijstelling voor vervangingsinvesteringen. In 2008 werd die laatste voorwaarde opgeheven en is elke nieuwe investering in materieel en outillage vrijgesteld van de belasting. Oud materieel en oude outillage werden voort belast, nieuw werd vrijgesteld.

Maar de tijden zijn veranderd. Vlaanderen moet niet alleen meer de modernisering van het productieapparaat aanmoedigen, het moet vechten voor het behoud van de productie in Vlaanderen en in België. Veel productieondernemingen hebben behoefte aan financiële ademruimte. Die verleent men vaak via allerhande gewestelijke, provinciale en gemeentelijke subsidies en tegemoetkomingen.

Is het eerlijk dat een onderneming die al dertig jaar bestaat, een onroerende voorheffing op materieel en outillage moet afdragen, terwijl een concurrent die zich vestigt op een nieuw aanpalend industrieterrein die belasting niet betaalt? En dat terwijl de overheid de oude industrie die de voorheffing betaalt, via subsidies ondersteunt. Is dat arbitraire onderscheid tussen oud en nieuw in de huidige conjunctuur dan nog nuttig? De vraag moet worden gesteld of de onroerende voorheffing op materieel en outillage niet het beste wordt afgeschaft en de onroerende voorheffing wordt beperkt tot alles wat de gebouwen betreft.

Bovendien werden de kadastrale inkomsten al bijna veertig jaar lang niet meer herzien. Voor commerciële, industriële en vooral residentiële panden wordt voor de berekening van het kadastraal inkomen uitgegaan van huurwaardes van referentiepercelen uit 1975. Dat leidt tot arbitraire toestanden, zowel voor de bedrijven als voor de particulieren. Ook de kadastrale inkomens van bebouwde onroerende goederen worden het beste aangepast aan de realiteit van vandaag. Een ligging die veertig jaar geleden economisch waardevol was, is dat misschien nu niet meer, en omgekeerd. Het is trouwens een noodzakelijke maatregel als men ooit een vermogensbelasting — dus ook op onroerend goed — wil invoeren. Gelijkheid en eerlijkheid dus.

De auteur leidt het fiscaal en juridisch team voor vastgoed en M&A van Deloitte Fiduciaire.

YANNICK DE SMET

Is het eerlijk dat een onderneming die al dertig jaar bestaat, een onroerende voorheffing op materieel en outillage moet afdragen, terwijl een concurrent die zich vestigt op een nieuw industrieterrein die belasting niet betaalt?

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content