Het gevallen rijk van de economen: waarom geloven we ideeën die door de feiten worden ontkracht?

MILTON FRIEDMAN De econoom met allicht de grootste invloed, schrijft Appelbaum.
Jozef Vangelder
Jozef Vangelder redacteur Trends

In 2008 eindigde het tijdperk van de economen, stelt de Amerikaanse journalist Binyamin Appelbaum in zijn boek The Economists’ Hour. De financiële crisis van toen maakte een einde aan het onvoorwaardelijke geloof in hun theorieën. Politici moeten opnieuw luisteren naar de mensen.

Sinds halfweg de vorige eeuw hadden economen de politici de les gespeld. De gevolgen waren vaak faliekant – hardnekkige inflatie, hoge werkloosheid, of toenemende ongelijkheid – maar toch bleven de politici luisteren. Tot 2008. Toen moest de politiek een nooit geziene reddingsoperatie van het westerse financiële systeem op het getouw zetten. De vrije markt had wereldwijd welvaart gebracht, maar de overheid had de teugels te veel gevierd. ‘ The market revolution went too far‘, staat in The Economists’ Hour, het boek van Binyamin Appelbaum, journalist bij The New York Times.

We hechten geen geloof aan geografen die verklaren dat de wereld plat is. Waarom geloven we dan economen wier ideeën door de feiten worden ontkracht?

Economie is nog altijd geen exacte wetenschap. Accidenten zijn dan onvermijdelijk. In 1981 luisterde de Amerikaanse president Ronald Reagan naar de econoom Arthur Laffer, die zei dat een belastingverlaging zichzelf zou terugverdienen dankzij hogere groei. Reagan geloofde hem, maar de groei ging niet hoger, en de begrotingstekorten stapelden zich op. In 1993 verhoogde president Bill Clinton de belastingen, tegen het advies van economen in, maar de economie bleef boomen en de begrotingstekorten verdwenen. De conclusie was duidelijk. Niettemin liet president George Bush zich begin de jaren 2000 tot twee keer toe overhalen de belastingen te verlagen. Het liep telkens uit op een mislukking.

De econoom met allicht de grootste invloed was Milton Friedman, schrijft Appelbaum. Friedman was een onvervalste profeet van de vrije markt. Als in de jaren zestig en zeventig de Amerikaanse inflatie piekte, kwam dat omdat de overheid te veel geld drukte, meende Friedman. Zijn anti-inflatierecept was simpel: de centrale bank mocht de geldhoeveelheid niet sneller laten toenemen dan de economische groei. Voor de rest moest de overheid zich niet moeien. In 1979 zette president Jimmy Carter een Friedman-adept aan het hoofd van de Amerikaanse centrale bank, Paul Volcker (zie kader De inflatietemmer). De Amerikanen zouden het zich nog lang heugen. De intresttarieven schoten door naar 20 procent, de consumptie viel stil, miljoenen fabrieksarbeiders verloren hun baan. De Amerikaanse nijverheid herstelde nooit meer van de ‘Volcker-schok’, aldus Appelbaum. In 2017 was het mediaaninkomen van de Amerikaanse werknemer, gecorrigeerd voor inflatie, nog altijd lager dan in 1978. Wie wel profiteerde van de Volcker-schok, waren de banken. De financiële industrie werd de motor van de nieuwe economie. Met de bekende gevolgen.”

Wil je groei, creëer dan eerst een consensus rond herverdeling

U hebt geen hoge dunk van Milton Friedman. Maar eerder waren ook de ideeën van zijn tegenspeler John Maynard Keynes in diskrediet gekomen. Het naoorlogse keynesiaanse beleid van overheidsingrijpen was uitgelopen op inflatie en stagflatie.

BINYAMIN APPELBAUM. “Ook die les moeten we leren. Keynesiaanse economen hadden te veel vertrouwen in hun kunde als managers van de economie. Overigens waren het niet de economen die zorgden voor de naoorlogse welvaartsgroei. Die was grotendeels te danken aan de heropbouw van Europa en Japan na de oorlog. De latere heropbloei van Amerikaanse economie in de jaren negentig was dan weer te danken aan de overheidsinvesteringen tijdens de voorgaande decennia in onderwijs, onderzoek en infrastructuur. De opgang van Silicon Valley was in feite de triomf van de overheid.”

Overschat u niet de invloed van economen op politici? In de jaren zeventig verloren de Amerikanen hun geduld met de inflatie, schrijft u. Was dat niet de reden waarom Jimmy Carter een inflatiebestrijder als Paul Volcker promoveerde tot centrale bankier, veeleer dan de ideeën van Milton Friedman?

APPELBAUM. “Uiteraard zijn de economen maar een deel van het verhaal. Maar je kunt hun rol ook niet wegdenken. De Amerikaanse frustratie met de inflatie in de jaren zeventig leidde politici naar Friedman. Die gaf dat toe. Volgens Friedman zorgden economen voor een welgevulde kast met ideeën. Als er een probleem rees, openden politici de kast, keken ze wat erin stond, en namen ze er iets uit. In de jaren zeventig waren dat de ideeën van Friedman. Dat wil niet zeggen dat Friedman de scepter zwaaide. Maar de politici hebben zijn ideeën in de praktijk omgezet.”

De meningsverschillen onder economen zijn soms pijnlijk. In een open brief kantten 450 economen zich tegen de tweede belastingverlaging van president Bush. Die zou de schuld doen groeien, en niet de economie. 250 economen verklaarden zich voorstander, met exact het tegengestelde argument: de economie zou groeien, niet de schuld.

APPELBAUM. “De economische wetenschap heeft een enorm probleem van kwaliteitscontrole. Zij blijft stellingen verkondigen die keer op keer worden tegengesproken door de realiteit. De zogenoemde aanbodeconomen komen nog altijd weg met het idee dat belastingverlagingen zichzelf terugverdienen via hogere groei, ook al is dat telkens op een sisser uitgelopen. We hechten geen geloof aan geografen die verklaren dat de wereld plat is, of aan artsen die beweren dat vaccins slecht zijn. Waarom geloven we dan economen wier ideeën door de feiten worden ontkracht?”

Wat economen ook beweren, de overheid moet beslissen. Is dat niet het echte probleem? De scheidsrechter durft niet te fluiten.

APPELBAUM. “Als banken mogen doen wat ze willen, krijg je financiële crisissen. Als farmabedrijven mogen doen wat ze willen, krijg je een opioïdenepidemie. Als tabaksbedrijven mogen doen wat ze willen, krijg je kinderen die e-sigaretten staan te roken in de schoolgang. Markten bestaan niet in een vacuüm. De overheid moet haar verantwoordelijkheid nemen.”

Dat hoeft niet ten koste te gaan van de economie, integendeel. Uw boek geeft het voorbeeld van het telecombedrijf AT&T dat zijn patent op de transistor in licentie moest geven aan concurrenten. Ook grootheden als General Electric en IBM moesten hun geheimen delen, zodat andere bedrijven ermee aan de slag konden. Concurrentiebeleid versterkte zo de Amerikaanse economie.

APPELBAUM. “Niet alleen de Amerikaanse economie. De Amerikaanse innovaties stimuleerden de wereldwijde economie in die tijd. Het eerste bedrijf dat een commercieel succes maakte van de transistor was een Japans bedrijf, de voorloper van Sony. Het produceerde een van de eerste blockbusters van de consumentenelektronica: de transistorradio. Regulering houdt de markt open, zodat de economie blijft draaien en nieuwkomers een kans krijgen. Regulering is pro-business.”

Regulering is gezond, maar deregulering ook. De Verenigde Staten dereguleerden de luchtvaart in 1978. 25 jaar later was een binnenlandse vlucht bijna de helft goedkoper geworden.

APPELBAUM. “Maar daarna stopte die prijsdaling. De Amerikaanse overheid zag de consolidatie van de sector over het hoofd. Na het presidentschap van Barack Obama bleven er van de grootste acht luchtvaartmaatschappijen nog vier over, die samen 80 procent van de binnenlandse passagiers vervoerden. Europa beperkte de marktconcentratie, met als gevolg dat de grootste vier luchtvaartmaatschappijen slechts 45 procent van de markt controleerden in 2018. Voor de eerste keer in de luchtvaartgeschiedenis is het gemiddeld goedkoper vliegen in Europa dan in de Verenigde Staten, een symptomatisch verschil. Europa bewaakt en bevordert de concurrentie beter dan de Verenigde Staten.”

In Chili komen de mensen op straat tegen de ongelijkheid, een erfenis van dictator Augusto Pinochet en zijn voorliefde voor Milton Friedman, schrijft u. Taiwan deed alles wat Chili niet deed: zijn markt afschermen, en investeren in exportindustrieën, onder de strakke regie van de overheid. Gevolg: het inkomen per hoofd in Taiwan was tegen 2010 dubbel zo hoog als in Chili.

APPELBAUM. “In Taiwan begon het allemaal in de jaren vijftig, met een cruciale herverdeling van de landbouwgrond onder de kleine boeren. De maatregel zorgde voor een brede laag van kleine kapitalisten, en verzwakte de macht van de elite. De herverdeling creëerde een sociaal draagvlak voor de volgende fase, het streven naar groei door industrialisering. Economen denken omgekeerd: eerst groei en daarna herverdeling. Maar in dat scenario kunnen mensen niet weten of ze hun deel van de koek daadwerkelijk zullen krijgen. Eerst moet de overheid haar burgers overtuigen dat ze sociale rechtvaardigheid serieus neemt. In Chili is dat niet gebeurd. Ook dat land kende groei, maar slechts een minderheid profiteert daarvan, en dus komt het volk op straat.”

Voor de eerste keer in de luchtvaartgeschiedenis is het gemiddeld goedkoper vliegen in Europa dan in de Verenigde Staten. Europa bewaakt en bevordert de concurrentie beter dan de Verenigde Staten

Kan je het Taiwanese model zomaar toepassen op andere landen?

APPELBAUM. “Allicht niet in detail. Maar de grote les van dat model is toepasbaar op elk land: wil je groei, creëer dan eerst een consensus rond herverdeling. Als mensen vertrouwen hebben dat ze zullen delen in de vooruitgang, blijven ze achter je groeiproject staan. In Taiwan is dat een zeer stabiele formule gebleken. Geef ons weer politici die geloven in gedeelde welvaart.”

De inflatietemmer

Een prominente figuur in het boek van Binyamin Appelbaum is de onlangs overleden Paul Volcker, een voormalige centrale bankier van de Verenigde Staten. De Amerikanen hebben een regel naar hem genoemd, de Volcker Rule, die Amerikaanse banken verbiedt te avonturieren met het spaargeld van hun klanten. De regel kwam er nadat Amerikaans president Barack Obama de 81-jarige Volker had teruggeroepen om het puin van de financiële crisis te helpen ruimen. Dat was in 2008, toen Volcker al twintig jaar de deur van de Fed, de Amerikaanse centrale bank, achter zich had dichtgetrokken.

De Volcker Rule was al flink afgezwakt toen hij in wetten werd gegoten. Van groter historisch belang is de rol van Volcker als centraal bankier. Hij leverde toen een episch gevecht tegen de hardnekkige inflatie in de Verenigde Staten. Toen hij in 1979 startte als Fed-voorzitter, was de inflatie opgelopen tot 12 procent. Toen hij stopte in 1987 was dat nog 4 procent. Missie geslaagd, maar de prijs was hoog. De Amerikaanse economie was twee keer in een recessie vervallen, en tegen 1982 was de werkloosheid gestegen tot 11 procent, met pieken tot 30 procent in de staalindustrie. Consumenten kochten geen wasmachines of auto’s meer. Autohandelaars stuurden de sleutels van hun onverkocht gebleven wagens naar Volcker op. Het maatschappelijk protest was zo hard dat Volcker een bodyguard toegewezen kreeg.

Toen Volcker stopte als Fed-voorzitter, was de Amerikaanse economie alweer vijf jaar aan het groeien. Zijn succesvolle strijd tegen de inflatie leverde hem wereldwijde bewondering op. Als Fed-voorzitter was hij een vernieuwer geweest. Zijn voorgangers controleerden de rente. Volcker was de eerste om – geïnspireerd door Milton Friedman – de geldhoeveelheid te controleren, ook al betekende dat fikse rentesprongen.

Volcker, die economie had gestudeerd aan Princeton en Harvard, was bij het brede publiek vooral bekend om zijn imposante figuur van 2 meter, goedkope sigaren rokend, en misprijzend zijn hoofd schuddend terwijl hij ondervraagd wordt door boze Congresleden. Degenen die hem echt kenden, vonden hem verlegen. Zijn eerste vrouw moest zolang wachten op een huwelijksaanzoek dat ze hem uiteindelijk zelf de vraag stelde. Volcker leefde zuinig. Jarenlang reed hij in een oude auto, met een stoel geklemd tussen de achterbank en de bestuurderszetel, zodat die niet achterom zou vallen. Pracht en praal waren niet aan Volcker besteed, maar zijn roem is gebleven.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content