De wereld in 2014: de anti-Europese kwestie

© AFP

Voor een keer doen de Europese verkiezingen in mei ertoe, voor zowel de EU als haar leden.

Voor een keer doen de Europese verkiezingen in mei ertoe, voor zowel de EU als haar leden.

Europese verkiezingen zijn doorgaans saai. Ze missen het drama van de nationale politiek en de directheid van de lokale stembusgang. De beleidsvorming in de Europese Unie is zo ingewikkeld dat de parlementaire evenwichten er nauwelijks toe doen. Slechts weinigen kennen hun Europarlementsleden en de hoge vergadering reist maar kostelijk heen en weer tussen haar twee standplaatsen in Brussel en Straatsburg met het vertoon van een rondreizend circus. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de opkomst er sinds de eerste rechtstreekse verkiezingen in 1979 voortdurend op achteruitgegaan is (zie grafiek).

In 2014 komt daar verandering in. De crisis van de eurozone raakt de kiezers – of dat nu in schuldenlanden als Griekenland is, of in crediteurstaten als Finland, of in niet-eurolanden als Groot-Brittannië. De eurocraten dringen diep door in de economie van de eurozone en werpen diepgaande vragen op over de democratie. De verkiezingen worden dus een belangrijke test voor het geloof in het Europese project.

De eurofielen worden belaagd door twee nachtmerries: de ene is dat de opkomst nog verder terugvalt (bij de vorige verkiezingen bedroeg die precies 43 procent), de tweede dat de EU te maken krijgt met een sterke tegenstroom. Minderheidspartijen plegen het beter te doen in Europese verkiezingen omdat de kiezers zich vrijer voelen om met hun hart – sommigen zeggen hun laars – te stemmen.

Populistische, anti-immigratie- en extreme partijen van allerlei allooi, vaak enkel verenigd in hun haat tegenover de EU, boeken vooruitgang. Vraag is hoe sterk ze echt worden. Een vijfde van de Europese parlementsleden? Een kwart? Misschien een derde? De Partij voor de Vrijheid van Geert Wilders, het Front National van Marine Le Pen en de UK Independence Party die geleid wordt door Nigel Farage kunnen alle als overwinnaar uit de bus komen in hun land. De Ware Finnen en de Alternative für Deutschland gaan het eveneens goed doen.

In Straatsburg en Brussels trachten radicalen niet alleen het Europees systeem van binnenin te ontwrichten, maar ook de nationale mainstreampartijen vanbuiten. Het allegaartje van eurosceptici had tot nog toe weinig invloed op de Europese wetgeving, maar ze gebruikten de Europese assemblee wel handig als megafoon. De eurosceptici oefenen hun grootste invloed dus onrechtstreeks uit via de nationale politiek. Onzekere regeringen zijn meer geneigd om weerstand te bieden tegen de Europese integratiepunten, zoals de uitdieping van de eenheidsmarkt, de vrijmaking van de buitenlandse handel en de verdeling van het financiële risico om de euro te stabiliseren. Vooral de Schengenzone is kwetsbaar. De druk om een referendum uit te schrijven over het Britse lidmaatschap neemt toe.

Dat alles maakt de keuze voor de topfuncties in Brussel na de verkiezingen des te belangrijker: de voorzitters van de Europese Commissie (de Europese ambtenarij) en de Europese Raad (die de regeringsleiders vertegenwoordigt), evenals het hoofd van het buitenlands beleid (de hoge vertegenwoordiger genaamd). Ook de commissaris voor monetaire zaken komt in de mixer terecht en misschien later ook de voorzitter van de eurogroep van ministers van financiën. De volgende secretaris-generaal van de NAVO maakt eveneens deel uit van de deal.

Namen noemen in Brussel

De eurofielen willen dat het hele politieke proces meer openlijk verloopt. Commissievoorzitter José Manuel Barroso gaat voorstellen om de EU-verdragen te wijzigen met de bedoeling uiteindelijk te komen tot een ‘federatie van natiestaten’. De belangrijkste Europese politieke ‘families’ – de coalities van nationale partijen die de werkzaamheden van het parlement beheersen – zijn van plan om zijn oproep om campagne te voeren voor ‘presidentiële’ kandidaten om hem op te volgen ter harte te nemen.

De nabootsing van nationale verkiezingen is bedoeld om de belangstelling van het publiek te wekken, de democratische geloofsbrieven van de EU kracht bij te zetten en de macht te verplaatsen van de nationale regeringen naar de supranationale instellingen. Dat kan echter leiden tot een wrang dispuut tussen het parlement en de regeringen over wie eigenlijk het hoofd van de commissie moet kiezen en dus controleren (het verdrag is daarover onduidelijk). De waaier van kandidaten dreigt bovendien te versmallen tot Brusselse insiders omdat zittende premiers hun job misschien niet willen opgeven voor een riskante Europese verkiezing.

Martin Schulz, de strijdlustige voorzitter van het Europees Parlement, is favoriet om de nominatie in de wacht te slepen bij de centrumlinkse koepel, de Partij van de Europese Sociaaldemocraten (PES). De Europese Volkspartij (EVP) blijft waarschijnlijk de grootste groep, maar ze zit in een lastig parket. In 2009 koos ze Barroso (die toen al voorzitter was) als voorvechter. Dit keer hebben de EVP-insiders minder uitstraling: Viviane Reding, de ambitieuze commissaris van Justitie, en Michel Barnier, de commissaris voor de Interne Markt.

De door de EVP gedomineerde Europese Raad tracht ongetwijfeld een van de zijnen te benoemen, misschien Donald Tusk van Polen, Enda Kenny van Ierland, Jyrki Katainen van Finaldn of Valdis Dombrovskis van Letland. Onder de eerste ministers van PES-signatuur kan gekozen worden uit Helle Thorning-Schmidt van Denemarken of Enrico Letta van Italië. Zoals bij zovele zaken geeft de mening van bondskanselier Merkel uiteindelijk de doorslag.

Een eerste minister kan misschien ertoe overgehaald worden om openlijk campagne te voeren in plaats van achter gesloten deuren als hij of zij de verzekering krijgt dat ze in geval van mislukking toch voorzitter worden van de Europese Raad. De overblijvende functies worden dan verdeeld volgens een ingewikkeld en vaak weinig stichtelijk spel van politieke evenwichten: tussen politieke families, Noord en Zuid, oude en meer recente lidstaten en geslacht. Als figuren uit de eurozone de twee grote voorzitterschappen krijgen, dan kan buitenlands beleid gaan naar een oosterling van buiten de eurozone, zoals Radek Sikorski, de Poolse minister van BZ.

Los van die koehandel doen de regeringen en de politieke partijen er goed aan om een betere oogst van commissarissen en parlementsleden uit te kiezen dan de huidige troep middelmatige figuren.

Anton La Guardia EU-correspondent en Charlemagnecolumnist van The Economist.

Partner Content