‘Veel talent, maar weinig rendement: waarom moddert de Italiaanse economie aan?’
Wonderkinderen worden soms probleemkinderen en Italië lijkt zo’n geval. Het land heeft alles om te slagen – stijl, vernuft en een wereldwijde reputatie – maar geraakt al twintig jaar niet meer vooruit. Hoe komt dat toch? We vroegen het aan de Italianen zelf.
Italië komt weer wat minder in het nieuws, gelukkig. Waren het geen bootvluchtelingen, dan wel kapseizende banken, gepoker met de Europese begrotingsregels of ontploffingsgevaar voor de euro. Als het kleine Griekenland de eenheidsmunt bijna deed springen, wat zou dat dan niet geworden zijn met Italië, de derde economie van de eurozone?
De obligatiemarkten blijven op hun hoede. De schuldenberg van de Italiaanse overheid komt dit jaar uit op ruim 130 procent van het bruto binnenlands product (bbp). Veel ruimte heeft de nieuwe regering van Guiseppe Conte dus niet. Midden oktober moet ze haar begroting indienen bij Europa. Dan weten we of het de politieke belhamels van de Lega en de Vijfsterrenbeweging menens is met dure capriolen als een lagere pensioenleeftijd en een gewaarborgd inkomen voor elke burger.
Gouden bergen beloven is gemakkelijk. In het geval van Italië is het onverantwoord. De economie is haar trekkracht volledig kwijt. Tussen 1995 en 2016 bedroeg de Italiaanse productiviteitsgroei 0 procent per jaar of was ze zelfs lichtjes negatief, blijkt uit een studie van de Italiaanse centrale bank. De gewone Italiaan voelt het in zijn portemonnee. Zijn reële loon – wat hij met dat loon kan kopen in de winkel – ligt onder het niveau van 1995, stelt een IMF-rapport. In Spanje en Frankrijk, die andere grote Mediterrane landen, ging het reële loon in die periode 20 tot 25 procent hoger.
Achteruit gaan terwijl de anderen vooruit gaan, en dat voor een land met zoveel talent en mogelijkheden. Veel landen zouden jaloers zijn op de bucolische landschappen, de fenomenale kunstschatten en de wereldvermaarde producten. Hoe kan een economie met zoveel zegeningen toch zo aanmodderen?
Turijn: ‘Italianen zijn op hun best in een crisis’
Zou het kunnen dat de Italianen het probleem van Italië zijn? Bernardo Bertoldi glimlacht om de vraag. De professor bedrijfseconomie aan de universiteit van Turijn, een stad in het hoge noordwesten van Italië, is net van zijn Vespa gestapt. In veel Italiaanse steden vergt een tweewieler een zekere overmoed. Maar in het beter georganiseerde Turijn – het Zwitserse Genève ligt veel dichter dan het Italiaanse Rome – valt dat nog mee.
“De Italianen? Je zal hen vooral horen klagen”, zegt Bertoldi. “Over deze regering. Over de vorige regering. Over de belastingdruk. Over de bureaucratie. Over al het vorige samen. Ik zeg: dit is het perfecte moment voor een relance van Italië. Nooit in onze geschiedenis was het geld zo goedkoop en de beschikbare arbeid zo overvloedig. De Europese Centrale Bank pompt massa’s geld in de economie en de Italiaanse jeugdwerkloosheid is torenhoog. Je hebt het geld en de jeugd maar samen te brengen in een bedrijf en je krijgt groei. En dat kunnen Italianen als geen ander. Italianen zijn ondernemers, al eeuwenlang, sinds de tijd van de kooplui in Genua of de bankiers van Firenze.”
Ook elders is er veel ondernemerschap, maar de Italianen hebben een troefkaart. “Zij groeien op te midden van schoonheid en creativiteit. De Alpen, de blauwe zee, de kunstwerken in het Uffizi van Firenze, de mode van Armani, je ademt de natuur en de cultuur bijna in. Daarom houdt de kleine Italiaanse chocoladeproducent Venchi stand tegen giganten als Nestlé. Daarom behoren de luxejachten van Benetti tot de wereldtop. Als wij iets maken, is het mooi. Schoonheid zit in ons DNA.”
Maar alle ondernemerschap en schoonheid kunnen niet verhinderen dat de economie al jaren stilligt. Hoe verander je dat? “Het laatste waarmee je in Italië moet afkomen, is een groot plan. Dat is de stijl van de Duitsers of de Chinezen, maar niet van de Italianen. In de Italiaanse geschiedenis kwam geen enkele verwezenlijking tot stand dankzij een plan. Geen beter voorbeeld dan de Wereldbeker voetbal van 2006. Het Italiaanse voetbal zat toen in een diepe crisis, geplaagd door omkoopschandalen. Uitgerekend in dat jaar won Italië het WK, tegen Duitsland dan nog. Hoe kwam dat? Italianen zijn op hun best in een crisis. Als het echt nijpt, gebeurt het. Nu zitten we opnieuw in een echte crisis. Het kan dus alleen maar beter worden.”
Modena: ‘De wereld wacht op ons’
Als de Italiaanse productiviteit al twintig jaar slabakt, dan is dat zeker niet te merken aan de Frecciarossa, de Italiaanse hogesnelheidstrein: uitstekende service, snel en op tijd. Ze kunnen het dus wel, de Italianen.
De trein houdt halt in het stadje Reggio Emilia, in het hartje van de Po-vlakte. Op de snelweg tussen Milaan en Bologna is het al even druk als op de E40 tussen Gent en Brussel. “Dit is Emilia-Romagna, een van de rijkste regio’s van Italië, misschien wel van Europa. Samen met de andere noordelijke regio’s Lombardije, Piemonte en Veneto duwt Emilia-Romagna de Italiaanse economie”, zegt de Vlaming Danny Daneels, die al 32 jaar in de streek woont en gehuwd is met een Italiaanse. Hij verdient zijn brood met de handel in Italiaanse vleesspecialiteiten.
Ter hoogte van Modena verlaten we de snelweg en maken een rondritje. Dit is het land van de wereldberoemde Balsamicoazijn. In het groene landschap duiken regelmatig fonkelnieuwe Ferrari’s op, bezig met een testrit. De fabriek in het dorpje Maranello is vlakbij. Even verderop, in Borgo Panigale, worden de iconische Ducati-motoren gemaakt.
Is het waar, klagen de Italianen te veel? “Je kan het hun niet kwalijk nemen”, zegt Daneels. Hij vertelt over de zware belastingdruk, de enorme bureaucratie en het bestuurlijke mismanagement. Italië is verdeeld in twintig regio’s, die op hun beurt onderverdeeld zijn in 110 provincies, met bevoegdheden die elkaar geregeld overlappen of zelfs tegenspreken. Een nachtmerrie voor wie iets gedaan wil krijgen.
Toch zit er meer achter de electorale revolte van dit voorjaar. “De Italiaan voelde zich al twintig jaar niet meer geholpen door zijn overheid”, zegt Daneels. “De politiek hielp vooral zichzelf. Wetten werden gemaakt om andere wetten te omzeilen, afhankelijk van persoonlijke belangen. De Italianen waren gedegouteerd.”
“Aandacht”, zo vat de 32-jarige jurist Simone Pelloni het samen. “Aandacht voor de Italiaan bracht ons aan de macht.” Sinds een jaar is Pelloni de Lega-burgemeester van Vignola, een gemeente van 25.000 inwoners niet ver van Modena. “Vroeger kon een inwoner hier amper tot bij de burgemeester geraken. Nu krijgt iedereen die dat vraagt een onderhoud met mij.”
De nieuwe stijl heeft enorme verwachtingen gewekt, maar veranderingen vergen veel tijd in Italië, aldus de 27-jarige Alessandro Pignatti. Als advocaat in Modena weet hij waarover hij spreekt. De traagheid van de Italiaanse justitie is berucht. “Een bedrijf dat zijn geld probeert te krijgen via de rechtbank, moet al gauw rekenen op vier, vijf jaar. Dat blokkeert het economische leven. Van het aantal rechtszaken in Modena dat eindigt zonder uitspraak is de helft te wijten aan verjaring.”
Ondanks alle problemen trekken enkele Noord-Italiaanse ondernemingen zich verrassend goed uit slag. Veel is te danken aan het label ‘Made in Italy’, wat gelijkstaat met kwaliteit. “Deze streek is bijvoorbeeld bekend voor zijn tegelindustrie”, zegt Stefano Bonini, een bankdirecteur in Vignola. “De tegels zijn tot tien keer duurder dan gelijkaardige Spaanse tegels, en toch kunnen de fabrikanten de vraag nauwelijks bijhouden.”
Ook Toschi blijkt het uitstekend te stellen. Het 70-jarige familiebedrijf maakt vruchtensiropen, likeuren en balsamicoazijn. Van de jaarlijkse omzet van 30 miljoen euro komt 60 procent van de export, tot in China. “Toen ik vijftien jaar geleden mijn siropen probeerde te slijten in China, was niemand geïnteresseerd”, vertelt CEO Stefano Toschi. “Nu loopt de Chinese markt als een trein. Toschi exporteert naar zeventig landen. Italië wordt een big brand, let maar op.”
Zo slecht loopt het allemaal niet met Italië, als we Toschi mogen geloven. “Italië is het beste land ter wereld, maar het kan nog beter. De Italianen moeten het alleen willen geloven. De Italiaanse crisis is niet echt een crisis. Het is de wereld die verandert, en wij moeten mee. Dat is juist een enorme kans.”
“De wereld wacht op ons”, grijnst Lorenzo Levoni, de CEO van Alcar Uno. Het familiebedrijf met een jaarlijkse omzet van een klein half miljard euro produceert en verwerkt jaarlijks 10 miljoen verse hammen en 3 miljoen gedroogde hammen, en is daarmee de grootste van het land. Net als Toschi is Alcar Uno een raspaard, en die zijn er te weinig in het land, volgens de Italiaanse centrale bank. De zwakke productiviteit van de economie ligt aan het overwicht van ingedommelde, meestal familiale bedrijfjes. “Vaak ontbreekt de moed om te groeien, een typisch Italiaans syndroom”, zegt Levoni. “Groei maakt bedrijven sterker, zodat ze blijven meespelen in de globaliserende markt. Maar wij zijn bang.”
Vaak eindigt het bedrijf in handen van een Amerikaans investeringsfonds, maar Levoni wil geen stenen gooien naar collega’s. “Buitenlands kapitaal kan best wel waarde creëren voor zo’n kmo. Maar als de cijfers regeren, gaat de passie verloren. Dan wordt het gevaarlijk voor Italië. Als je met Amerikanen spreekt, zijn ze rechtuit, en dat mag. Maar de fantasie, de finesse, de liefde voor het product, dat hebben ze niet in hun vingers. Je kunt de wereld niet tegenhouden, dat weet ik ook wel. Maar we worden allemaal Amerikaan. Ook dat is globalisering.”
Napels: ‘Zelfs de beste voetbalspeler kan een goede trainer gebruiken’
De Frecciarossa zet koers naar Zuid-Italië, “waar Afrika begint”, zo wil het cliché in Noord-Italië. De anekdotes zijn eindeloos. Over regio’s met weinig bossen maar heel veel boswachters, over dure bruggen die instorten, over rechtspraak die van onbewoonbaar verklaarde justitiepaleizen moet verkassen naar tenten, die daarna wegspoelen door de regen.
Buiten het centraal station van Napels heerst een bruisende en toeterende chaos. Met zijn prachtige kerken, pleinen en fonteinen zou dit een van de mooiste steden van Europa kunnen zijn, ware het niet van de graffiti en het rondslingerende vuil. Het alsof Napels zijn fierheid verloren is.
Sylvain Bellenger werkt niettemin aan de toekomst, met succes. De Fransman is sinds 2015 directeur van een van de grootste musea van Italië. Het Museo di Capodimonte in Napels herbergt werken van grootmeesters als Caravaggio, Titiaan en Pieter Bruegel. Sinds zijn aanstelling is het aantal bezoekers verdubbeld, tot 262.000 in 2017. Toch moet Bellenger vechten om aandacht van de Napolitanen en hun stadsbestuur. “Je zal in de stad amper wegwijzers vinden naar dit museum. Dat is alsof er in Parijs geen wegwijzers zouden staan naar het Louvre.”
Dat een buitenlander directeur kon worden van een groot museum – een kleine revolutie in Italië – is te danken aan de hervormingen van 2015. Die gaven de zwaar gepolitiseerde musea meer bewegingsvrijheid, ook financieel. Maar dit is Italië. Over de aanwervingen heeft Bellenger niks te zeggen. “Ik moet werken met staatspersoneel. Ik weet vooraf niet welke kennis ze hebben, waar ze vandaan komen of zelfs wanneer ze komen.”
Hoe kan dat? “Meritocratie is de grote vijand in Italië”, zegt Bellenger. “Want dan beslissen de verdiensten over een loopbaan, en niet de procedures. En Italie,la réalité existe à travers les procédures. Daar werken de vakbonden duchtig aan mee. Zij zijn een enorm probleem voor Italië. Door zich volledig toe te leggen op cliëntelisme hebben ze hun roeping verraden.”
Desondanks heeft zijn personeel een sterke band met het museum, aldus Bellenger. “In Napels heerst een menselijke generositeit die ik elders niet gevonden heb. Deze stad herbergt het beste, maar ook het slechtste van de mensheid, met haar sociale achterstand, haar grote ongelijkheid en natuurlijk ook de Camorra, de lokale maffia. Napels, dat is nog de oude wereld, het Europa van voor de wereldoorlogen.”
De oude wereld van Napels smelt als sneeuw voor de zon als we het terrein van de pastaproducent De Matteis opdraaien. Het is er kraaknet. Het familiebedrijf in Flumeri, op een uur rijden van Napels, is de vijfde grootste pastaproducent van Italië. In de smetteloze productiehallen zijn ‘pasta-technici’ in witte stofjassen aan het werk.
Net als in het noorden, valt ook hier te ondernemen ondanks en niet dankzij de overheid. De Matteis is een grote exporteur, met klanten als Delhaize, Carrefour en Walmart. Op overheidsaandacht moeten Italiaanse exporteurs niet rekenen, volgens de CEO Marco De Matteis. “Italië is Frankijk niet, met zijn hechte netwerk tussen de overheid en de industrie. Dat netwerk is de kracht achter het imago en de export van de Franse kazen, wijnen en champagne. De Italianen moeten het zelf zien te redden. De Matteis streeft naar pasta op basis van 100 procent Italiaanse tarwe. Daartoe hebben we kwaliteitsprogramma’s lopen bij de lokale boeren, zodat we goede tarwe niet meer in het buitenland hoeven te kopen. We helpen dus de Italiaanse landbouw, maar moeten dat volledig zelf doen. Dat vat het punt mooi samen.”
Maar De Matteis klaagt niet. “Als je moet vechten zonder hulp, word je sterker. En dat is nodig. In de retail is een enorme concentratie aan de gang. In 2016 was een jaaromzet van 4,8 miljard euro nodig om de top 200 te halen van de grootste warenhuisketens ter wereld. In 2001 was dat nog half zoveel. Dat betekent dat een pastaproducent moet exporteren om te overleven. Ook de andere Italiaanse bedrijven moeten knokken, want het gaat heel snel. We worden een wereldmarkt. Dat zal het selectieproces verharden.”
Zo zijn we terug bij het punt van professor Bertoldi aanbeland. Als het er echt om spant, zijn de Italiaanse ondernemers op hun best. “Misschien wel”, zegt De Matteis. “Maar zelfs de beste voetbalspeler kan een goede trainer gebruiken. Veel Italiaanse jongeren emigreren. We kunnen hen hier houden met goede banen, maar dan moet de regering voor een beter ondernemingsklimaat zorgen. Op mijn bedrijfsbalans is nauwelijks een post te vinden waarop geen belasting geheven wordt.”
Het gaat De Matteis lang niet alleen over lagere belastingen. “We hebben iets nodig dat het vuur in onze economie aansteekt. Toerisme zou een goed vertrekpunt zijn. Daar is ons potentieel zwaar onderbenut. Sommige plaatsen in Londen trekken meer toeristen dan de archeologische sites van Pompeï. Dat hou je toch niet voor mogelijk? Onze regering verstuurt graag Twitter-berichten. Voor mij niet gelaten. Maar wat deze regering vooral moet doen, is dit land een missie geven.”
Het zand van Salerno
De haven van het Zuid-Italiaanse Salerno kampt met een probleem. De haven mag niet uitgebaggerd worden, op bevel van het ministerie. Het zand in de havengeul is proper – dat hebben testen in 2015 uitgewezen – en zou dus verderop in zee gestort kunnen worden.
Maar het zand op de bodem van de stortingsplaats is vervuild, wezen andere testen uit. Proper zand zou dus op vuil zand gegooid worden. Welk effect heeft dat op het zeemilieu? Het ministerie wil een onderzoek. Daarom kan de haven van Salerno nog altijd niet baggeren.
Het is de jongste episode in een kafkaiaanse soap die al tien jaar duurt. Voor havendirecteur Francesco Messineo, die ook bevoegd is voor de vlakbij gelegen haven van Napels, is het genoeg geweest. “Volgende week ga ik naar Rome.”
Het probleem is een overdaad aan verwarrende wetten en regels, aldus Messineo. “Uit angst om fouten te maken, twijfelen ambtenaren jarenlang om hun handtekening te zetten, telkens met nieuwe uitvluchten. De oplossing is vereenvoudigde, doelmatige wetgeving, maar daartoe ontbreekt het de ambtenarij aan deskundigheid.”
De politici zijn van goede wil, maar zijn bang voor de ruime aandacht in de media voor de tegenstanders van het baggerproject. Toch verandert er iets. Messineo: “Tot nog toe hadden de kranten het altijd over de milieueffecten van het baggerproject. Maar laatst heeft een journalist naar de minister gebeld met de vraag waarom de toelating uitblijft. Dat is nieuw.”
En de maffia?
Weinig Italianen durven openlijk te spreken over de invloed van de maffia. De Italiaanse centrale bank doet niet mee aan die omerta. Begin dit jaar publiceerde ze een rapport waarin ze ‘de criminele organisaties’ nuchter opnam in de lijst van de vele factoren die de Italiaanse productiviteit afremmen. De reden is simpel: al het geld dat in de zakken van de maffia verdwijnt, kan niet geïnvesteerd worden in de verbetering van de Italiaanse economie. Criminele activiteiten vervalsen ook de concurrentie – het zijn niet noodzakelijke de beste bedrijven die de contracten krijgen – en jagen privé-investeerders weg.
Sinds de komst van de maffia in de regio’s Basilicata en Puglia in 1970 is de lokale economie 16 procent onder haar normale productieniveau gebleven, zo wijst een studie uit. Volgens schattingen draait de Italiaanse maffia een omzet van 40 tot 100 miljard euro per jaar. Afgezet tegenover het Italiaanse bbp, is dat zowat 2,5 tot 6 procent.
Maffiosi wringen zich graag tussen wegenwerken, waar ze via nepfirma’s en stromannen een deel van het overheidsgeld afromen. Italië moet de steunfondsen voor Zuid-Italië meer aanwenden voor doeleinden waarop de maffia minder vat heeft, aldus voorstellen. Waarom het geld niet gebruiken voor 10.000 nieuwe leerkrachten voor de Zuid-Italiaanse scholen?
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier