De kloof door België is niet meer houdbaar: een analyse in 5 punten
België staat sociaaleconomisch dermate op barsten dat Bart De Wever (N-VA) denkt aan een big bang, los van de grondwettelijke regels. Dat het zover is kunnen komen, is een gevolg van een jarenlang gebrek aan sense of urgency in de nv België. Vlaanderen, Wallonië en Brussel zijn economisch zo ver uit elkaar gegroeid dat het niet meer houdbaar is. Een analyse in vijf punten.
1 De pensioenfactuur, de kassei in de Belgische budgettaire schoen
Niets is zo symptomatisch voor de Belgische stilstand dan de aanpak van het pensioenprobleem. Al meer dan twintig jaar waarschuwt de Studiecommissie voor de Vergrijzing voor de oplopende uitgaven. Volgens de Europese Commissie stijgt de pensioenfactuur tussen 2019 en 2050 met 3 procent van het het bruto binnenlands product (bbp), of 17 miljard euro. Behalve in Luxemburg stijgen de vergrijzingskosten in geen enkel EU-land sneller dan in België. Het is geen kiezel maar een kassei in de Belgische budgettaire schoen. (zie grafiek Bijna nergens loopt pensioenfactuur sneller op).
De regering-De Croo geeft nooit de indruk daar iets aan te willen doen. De vorige regering, een centrumrechtse coalitie onder leiding van Charles Michel, had vijf jaar de tijd om belangrijke stappen te zetten, maar deed evenmin veel. De wettelijke pensioenleeftijd gaat in 2025 naar 66 jaar en in 2030 naar 67 jaar, en dat is het. Nochtans lag er een plan van een aantal experts klaar om het systeem transparanter en betaalbaar te maken: het pensioen met punten dat de band tussen pensioenuitkering en gewerkte jaren moet versterken. Maar er was geen sense of urgency en de hervorming bleef uit. “Het pensioen met punten is definitief begraven”, zei UCL-expert Pierre Devolder vorige maand op een colloquium van de Nationale Bank.
De Vlamingen dragen veel meer bij aan de sociale zekerheid en betalen meer belasting. De Walen moeten dan weer meer een beroep doen op sociale uitkeringen.
Hervormingen gebeuren in dit land enkel met het mes op de keel. Zoals eind 2011 toen de Belgische rente op de staatsschuld opliep en de regering-Di Rupo wel moest ingrijpen met strengere regels voor brugpensioen en vervroegd pensioen om de financiële markten te sussen.
In vergelijkbare omstandigheden – met weliswaar een zwaardere druk van de financiële markten – hebben landen als Spanje en Italië hun pensioenen hervormd. Marjan Maes, pensioenexperte aan de KU Leuven, vertelde op datzelfde NBB-colloquium dat “die landen na 2010 hun pensioensysteem hebben aangepast aan de stijgende levensverwachting, met langere loopbanen tot gevolg. Daar zullen de vergrijzingskosten op termijn zelfs dalen. Twee derde van de OESO-landen koppelt de pensioenregeling trouwens al volledig of gedeeltelijk aan de levensverwachting.” België doet dat niet.
2 Al decennia drie verschillende arbeidsmarkten
In het derde kwartaal van 2022 was 72,1 procent van de 20- tot 64-jarigen in België aan het werk. Daarmee blijft België net onder het EU-gemiddelde van 73 procent. Dat is een gevolg van twee typisch Belgische kwalen: de hoge loonkosten en te veel werkloosheidsvallen, waardoor niet werken financieel interessanter blijft dan een baan aanvaarden. Ons land is een schoolvoorbeeld van de insider-outsidertheorie: wie een baan heeft, verdient goed en heeft in 90 procent van de gevallen een vaste baan. De outsider zonder baan kan moeilijk de sprong naar de arbeidsmarkt maken.
Maar de slecht functionerende Belgische arbeidsmarkt is slechts een deel van het verhaal. De verschillen in werkzaamheidsgraad tussen Vlaanderen, Wallonië en Brussel zijn ook nog eens heel groot. Vlaanderen scoort met 76,8 procent vrij goed. Wallonië en Brussel (beide net geen 66 procent) lopen achterop. En vooral: de kloof is en blijft al decennia groot. In geen enkel Europees land, Italië uitgezonderd, zijn de regionale werkzaamheidsverschillen zo groot als in België. Dat heeft zware gevolgen. De Vlamingen dragen veel meer bij aan de sociale zekerheid en betalen meer belasting. De Walen moeten dan weer meer een beroep doen op sociale uitkeringen. Neem daar de hogere Vlaamse inkomens bij, en de fiscale capaciteit is er veel groter dan in de andere gewesten.
De klassieke mechanismen om die divergentie op te lossen, werken ook niet. Er is te weinig interregionale mobiliteit. De centraal aangestuurde loonvorming (interprofessioneel en sectoraal) maakt dat het armere Wallonië niet de kans krijgt om bijvoorbeeld met lagere brutolonen (die meer aansluiten bij de lagere productiviteit) aantrekkelijker te worden voor werkgevers. Dat verklaart de al jaren aanhoudende miljardentransfers, die de economische kloof net in stand houden.
3 Iedereen is verslaafd aan uitgaven
De Belgische overheidsuitgaven behoren met 55 procent van het bbp tot de hoogste van de Europese Unie. België had in het derde kwartaal van vorig jaar een begrotingstekort van 5,1 procent van het bbp. Dat is het grootste tekort in de eurozone (gemiddeld 3,3%).
In de discussie over de ontspoorde publieke financiën wordt vooral gekeken naar de federale overheid, die natuurlijk via de sociale zekerheid het merendeel van de uitgaven voor haar rekening neemt. Maar ook in zowat alle gewesten en gemeenschappen is de situatie dramatisch, Vlaanderen uitgezonderd. De Nationale Bank zette vorig jaar het begrotingstekort en de schuld af tegen het beschikbare inkomen van de verschillende overheden. Die cijfers waren verontrustend (zie grafiek Bijna elke regering heeft een gat in haar hand). Wallonië heeft een tekort van 20 procent van de regionale inkomsten en torst een schuld van meer dan 250 procent van de inkomsten. Enkel Vlaanderen evolueert op termijn naar een evenwicht en ziet zijn schulden niet ontploffen.
Niemand lijkt haast te hebben om er iets aan te doen. Opnieuw spelen de economische divergenties een cruciale rol. Er zijn twee manieren om een begroting te saneren. Je kunt belastingen verhogen om de extra uitgaven te financieren. Daar heeft de zwakkere regio belang bij. De rijkere regio denkt eerder aan besparingen om de begroting te saneren.
4 Er is altijd wel een reddingsboei
Een tweede verklaring is dat de regio’s amper verantwoordelijkheid dragen om een voorzichtig begrotingsbeleid te voeren. De arbeidseconoom Stijn Baert noemt dat de Hollandse ziekte. Een land lijdt aan die aandoening als een bepaalde sector zo goed boert dat het nefaste gevolgen heeft voor andere sectoren in hetzelfde land. In de jaren zestig was dat het geval in Nederland. De verkoop van aardgas aan het buitenland groeide er explosief, waardoor er voor de rest van de economie geen incentive was om competitief te zijn. Dat is vergelijkbaar met wat in België gebeurt. Dankzij de Vlaamse welvaart heeft Wallonië geen incentive om hervormingen door de voeren die zijn economie en arbeidsmarkt echt kunnen verbeteren.
Er wordt (na 2024?) een volgende bedeltocht verwacht bij de federale overheid.
Daarmee komen we bij de volgende zwakte van de nv België: sommige regio’s verwachten constant dat ze wel gered zullen worden. Wanneer ze weer eens in financieel zwaar weer zitten, is er altijd wel een andere overheid die een reddingsboei gooit. De staatshervormingen van 1988 en 2001 waren een financiële reddingsoperatie van de Franse Gemeenschap, waarvan het onderwijs aan de rand van het failliet stond.
In 2011 moest de begroting van het Brussels Gewest dan weer gered worden en kreeg de federale overheid meer ademruimte. Er werden bevoegdheden rond gezondheidszorg en arbeidsmarktbeleid overgedragen naar de regio’s, maar de middelen volgden niet voor de volle 100 procent. Nu zitten Wallonië en Brussel opnieuw in de problemen – een gevolg van de blijvende sociaaleconomische kloof – en wordt (na 2024?) een volgende bedeltocht verwacht bij de federale overheid.
5 Een aanhoudend uiteenlopend groeipad
De Belgische economie kent al sinds de Tweede Wereldoorlog twee snelheden. Wallonië en Brussel hebben de voorbije decennia bijna nooit het groeitempo van Vlaanderen kunnen volgen. In het noorden van het land werden systematisch meer banen gecreëerd en steeg de arbeidsproductiviteit sneller. Dat opende een diepe welvaartskloof. In Vlaanderen bedroeg het bruto beschikbaar jaarinkomen in 2020 per hoofd van de bevolking 28.383 euro, tegenover 22.948 euro in Wallonië en 23.948 euro in Brussel. Dankzij herverdeling via de overheid zijn de verschillen in netto beschikbaar inkomen kleiner, maar Vlaanderen zit nog altijd 5 procent boven het Belgische gemiddelde, Wallonië en Brussel zitten er 7 procent onder.
Het is vooral opmerkelijk dat dit groeiverschil tussen de deelstaten al decennia aanhoudt. Normaal zou je een inhaalbeweging van de achtergebleven regio’s mogen verwachten, maar daar is in België weinig van te merken. De Waalse economie werd in de vorige eeuw weliswaar harder getroffen door de crisis in de steenkool- en staalindustrie, maar dat mag geen excuus meer zijn.
Een geslaagde reconversie is mogelijk in tien tot twintig jaar, leren voorbeelden in het buitenland, maar in het Waalse bekken is het litteken nog altijd niet genezen. Na de eeuwwisseling smolten de groeiverschillen bijna helemaal weg, om na de recessie van 2009 terug te keren. Pas in de laatste twee jaar voor het uitbreken van de coronapandemie groeide de Waalse economie opvallend sneller dan de Vlaamse. Hoopgevend is wel dat de Waalse economie sinds 2008 sneller groeit dan het gemiddelde in de eurozone.
De coronacrisis smoorde een mogelijk begin van een inhaalrace in de kiem. Vlaanderen verteerde de crisis sneller dan Wallonië. Het is trouwens opvallend dat in tijden van internationale crisis de Waalse economie harder wordt getroffen, terwijl de open Vlaamse economie gevoeliger is voor een terugval van de internationale handel. Dat was zo in 2009, dat was zo tijdens de Europese schuldencrisis en nu tijdens de pandemie, die Wallonië en Brussel hard trof door het relatief grote aandeel van handel, horeca en contactberoepen in hun economie.
28.383 euro bedroeg in 2020 het bruto beschikbaar jaarinkomen per hoofd in Vlaanderen, tegenover 22.948 euro in Wallonië en 23.948 euro in Brussel.
17 miljard euro stijgt de pensioenfactuur tussen 2019 en 2050.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier