De nieuwe antimisbruikbepaling: rien ne va plus?
De fiscus heeft met de nieuwe antimisbruikbepaling geen bazooka in handen gekregen. Ze is veeleer een fiscaal precisiewapen dat is gericht op constructies die duidelijk ingaan tegen de doelstelling van de wetgever.
Toen de nieuwe antimisbruikbepaling werd ingevoerd, stond de handgift in het oog van de storm. Een hoge ambtenaar van het ministerie van Financiën verklaarde dat de handgift in de toekomst zou worden aangevallen. Men zou daarvoor de nieuwe antimisbruikbepaling inroepen. Maar staatssecretaris voor de Bestrijding van de sociale en fiscale fraude John Crombez nuanceerde dat meteen. De handgift zou nog wel kunnen, maar enkel om de kinderen te helpen. Indien die kinderen vervolgens de blote eigendom van een onroerend goed kopen, rijst er wel een probleem. Ook vicepremier Vincent Van Quickenborne wierp zich in de strijd. Volgens hem zou er met de handgift niets mis zijn.
Dat soort discussies dreigt vaak voor te komen. En als de handgift al onder vuur ligt, kun je eropaan dat op alles zal worden geschoten: fiscaal geïnspireerde testamentaire bepalingen, huwelijkscontracten, tontines en aanwasbedingen, maar ook fiscaal vriendelijke kapitalisatiebeveks en verzekeringsproducten.
Een aantal ambtenaren en politici hoopt zeker dat de fiscus met de nieuwe antimisbruikbepaling een wapen in handen heeft waarmee hij elke fiscaal geïnspireerde beslissing met succes kan aanvallen. Maar we moeten hen teleurstellen. Ondanks het gekakel blijft het grondwettelijke legaliteitsbeginsel – het artikel 170 van de Grondwet – de enige toetssteen. De fiscus moet de wetten uitvoeren, en zonder een duidelijke en precieze wet kan geen belasting worden geïnd. De belastingplichtige mag dus nog altijd de minst belaste weg kiezen. Enkel als de belastingplichtige daarmee duidelijk ingaat tegen de doelstelling van een specifieke fiscale wet, kan worden ingegrepen.
Het volstaat voor de fiscus niet dat te roepen, er moeten harde bewijzen van het fiscale misbruik op tafel komen. Zo moet de fiscus de rechtshandeling bewijzen. Vervolgens moeten de wezenlijke fiscale motieven worden aangetoond aan de hand van objectieve criteria: de snelheid van handelen, het artificiële karakter, de atypische elementen, persoonlijke banden enzovoort. Ten slotte moet de fiscus bewijzen dat dit indruist tegen de duidelijke doelstelling van een wettelijke bepaling. Indien de fiscus daar niet in slaagt, is er geen sprake van fiscaal misbruik.
Levert de fiscus dat bewijs wel, dan moet de belastingplichtige aanvoeren dat hij ook andere motieven had om die rechtshandeling te stellen. Slaagt de belastingplichtige daarin, dan is er geen fiscaal misbruik. Slaagt hij daar niet in, dan is er wel een misbruik en wordt de vrijstelling niet toegestaan of wordt er alsnog een belasting opgelegd.
Indien u wordt geconfronteerd met de gevolgen van die nieuwe bepaling, mag u van de fiscus eisen dat ze voldoet aan haar bewijslast. Pas als de harde bewijzen op tafel liggen, moet u uw niet-fiscale motieven bewijzen. De fiscus heeft met de nieuwe antimisbruikbepaling dus zeker geen bazooka in handen gekregen, het is veeleer een fiscaal precisiewapen dat is gericht op constructies die duidelijk ingaan tegen de doelstelling van de wetgever. Rien ne va plus is dus niet aan de orde.
Anton van Zantbeek
Advocaat Rivus
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier