Het einde van de horror voor kmo’s

© iStock
Alain Mouton
Alain Mouton Journalist

Lagere sociale bijdragen voor zelfstandigen, geen sociale werkgeversbijdragen voor wie een eerste werknemer aanwerft, hogere investeringsaftrek. De regering-Michel geeft heel wat lekkers aan kmo’s en zelfstandigen. Met de aanpassingen van de liquidatiebonus en het verdwijnen van de monsterboetes van 309 procent worden ook de laatste demonen uit het Di Rupo-tijdperk verjaagd. Wel nog een handicap: fiscaal blijven kmo’s benadeeld ten opzichte van de grote bedrijven.

Op 1 januari verandert er heel wat voor zelfstandigen en kmo’s. Tal van maatregelen die de regering-Michel de voorbije maanden genomen heeft, treden dan in werking. Zelfstandigen en kmo’s die tussen 1 januari 2016 en 31 december 2020 een eerste werknemer in dienst nemen, moeten daarvoor geen sociale werkgeversbijdragen betalen. De al bestaande lastenverminderingen voor de eerste tot vijfde werknemer gelden vanaf januari voor de tweede tot de zesde werknemer. Tegelijk worden de sociale bijdragen voor de zelfstandigen zelf geleidelijk verlaagd van 22 naar 20,5 procent (zie kader Geven en nemen). Bovendien wordt de fiscale aftrek voor productieve investeringen (dat zijn investeringen in materiaal, voertuigen, …) verhoogd van 4 tot 8 procent voor kmo’s en van 3,5 tot 8 procent voor zelfstandigen.

Geven en nemen

De sociale bijdragen voor zelfstandigen worden in drie fases verminderd. Tot nu toe bedroeg de bijdragevoet 22 procent op de eerste schijf van het beroepsinkomen tot 55.576,94 euro. Die wordt vanaf 2016 verminderd naar 21,5 procent, naar 21 procent in 2017 en naar 20,5 procent in 2018. Bedoeling is de koopkracht van de zelfstandigen te versterken.

Maar het leek of er een addertje onder het gras zat. Sociale bijdragen zijn aftrekbaar. Minder aftrekbare sociale bijdragen zou betekenen dat zelfstandigen meer gewone belastingen moeten betalen. Maar dat wordt gecompenseerd door de schrapping van de tariefschijf van 30 procent in de personenbelasting. En dus winnen zelfstandigen er wel bij. Unizo berekende dat een zelfstandige met een belastbaar inkomen van 10.000 euro, netto 193 euro meer overhoudt. Voor iemand met een belastbaar inkomen van 40.000 euro loopt dat op tot 514 euro.

De verhoging van de btw op elektriciteit van 6 naar 21 procent verandert niets voor zelfstandigen en kmo’s, omdat zij die btw kunnen aftrekken. Vrije beroepers die niet btw-plichtig zijn, betalen wel meer voor hun stroom.

Daarna zijn er concurrentiebevorderende ingrepen voor alle bedrijven, zoals de indexsprong en de vermindering van de werkgeversbijdragen van 33 naar 25 procent. In tal van bedrijven met lagere lonen lagen die werkgeversbijdragen al onder de 25 procent en worden ze verder bekort. De werkgeversbijdrage op een loon van 1500 euro daalt bijvoorbeeld van 17,3 naar 10,9 procent in 2019. Voor een brutoloon van 2500 euro gaat de bijdrage van 25 naar 22 procent. Dat is belangrijk voor kmo’s die relatief meer werknemers hebben met lagere lonen. De verloning is in bedrijven met minder dan 100 werknemers gemiddeld 8 procent lager dan in grote bedrijven.

580 miljoen euro voor kmo’s

De verlaging van de werkgeversbijdragen van 33 tot 25 procent had weinig gevolgen voor kmo’s die al minder dan 25 porcent betalen”

In het pakket van 2,9 miljard euro loonkostenverlagingen voor de bedrijven zitten voor 580 miljoen euro maatregelen die specifiek gericht zijn op zelfstandigen en kmo’s. Een werkgeversorganisatie als Unizo is dan ook vol lof. “Unizo heeft sterk aangedrongen op al die maatregelen”, zegt gedelegeerd bestuurder Karel Van Eetvelt. “De verlaging van de werkgeversbijdragen van 33 tot 25 procent zoals in juli aangekondigd was interessant en sympathiek, maar had weinig gevolgen voor kmo’s die nu al minder dan 25 procent betalen. Het is goed dat de regering-Michel een stuk verder is gegaan. Deze regering doet ook op andere vlakken meer dan de vorige regeringen. Een indexsprong was vroeger ondenkbaar.”

Federaal minister van kmo’s en Zelfstandigen Willy Borsus verklaarde in oktober nog enthousiast dat mocht 5 procent van de zelfstandigen die nu alleen werken iemand in dienst nemen, er 32.000 jobs bijkomen. Hij trekt zich op aan de vroegere lastenverlaging op eerste aanwervingen die meer dan 3000 jobs creëerde in een jaar. Karel Van Eetvelt hoedt er zich voor een cijfer te plakken op de jobcreatie. “Er komen zeker meer banen bij dan zonder deze maatregelen. Maar of het er 30.000, 50.000 of 80.000 zijn, hangt ook af van de economische omgeving. Vergeet ook niet dat de lastenverlagingen tot gevolg hebben dat bedrijven ook jobs kunnen behouden en niet over de kop gaan.”

Monsterboete

Kmo’s en zelfstandigen hebben nog meer redenen om tevreden te zijn over de regering-Michel. Het is een trendbreuk met de vorige regering-Di Rupo, die vaak op ramkoers lag met de bedrijfswereld. Karel Van Eetvelt: “Ondernemers waren toen echt vogelvrij verklaard.” De kmo’s waren bijvoorbeeld niet te spreken over de zogenoemde bijzondere aanslag op geheime commissielonen of de monsterboete van 309 procent voor voordelen ‘alle aard’. De huidige federale regering heeft die boete gereduceerd. Vennootschappen die bepaalde kosten fiscaal in mindering brengen maar daarvan geen extra fiche versturen naar de fiscus, betalen voortaan een boete van 100 procent. De monsterboete wordt dus gemilderd, maar tegelijk behoudt de fiscus de mogelijkheid om te controleren of de belasting op de inkomsten of voordelen van alle aard betaald werd.

Het einde van de horror voor kmo's
© Belga

Ergernis over het beleid van de vorige regering was er ook over de verhoging van de voordelen van alle aard op bedrijfswagens en de verhoging van de roerende voorheffing op dividenden en op de liquidatiebonus. Uit simulaties van Unizo bleek dat een bedrijfsleider met twee werknemers, een woning en wagen van de vennootschap tot ruim 8000 euro meer belastingen moest betalen. Een bedrijfsleider van een kmo van twintig werknemers met zes bedrijfswagens, betaalde 27.000 tot 50.000 euro meer.

Spaarpotje

Hét symbooldossier voor de kmo’s en zelfstandigen was de verhoging van de roerende voorheffing op de liquidatieboni, van 15 naar 25 procent. De liquidatiebonus is in wezen het bedrag dat de aandeelhouder van een vennootschap na de vereffening aan zichzelf kan uitkeren. Veel zelfstandigen en bedrijfsleiders hebben jarenlang via hun bedrijf een spaarpot opgebouwd. Als ze stopten, konden ze dat tegen een fiscaal gunsttarief van 10 procent aan zichzelf uitkeren. Door die roerende voorheffing op te trekken naar 25 procent, kwam het over alsof de regering deels beslag legde op een jarenlang opgebouwd spaarpotje. Voor zelfstandigen en kmo’s was dat hét horrorverhaal van de regering-Di Rupo.

Wat doet de regering-Michel? Zij trekt de roerende voorheffing op van 25 naar 27 procent. Dat lijkt zeer slecht nieuws maar is het niet. Tegelijk is er een ontsnappingsroute via een liquidatiereserve. De vennootschap betaalt een bijzondere heffing van 10 procent bij de aanleg van de liquidatiereserve, waarbij winsten niet worden uitgekeerd aan aandeelhouders maar in de vennootschap ‘gereserveerd’ blijven. Wordt de vennootschap later vereffend, dan moet geen roerende voorheffing worden betaald op de uitgekeerde liquidatiereserve. Op die manier kan een zelfstandige op een fiscaal gunstige manier een spaarpot opbouwen.

Wordt de gereserveerde winst binnen de vijf jaar na de reservering uit de vennootschap gehaald, dan moet vanaf 1 januari 2016 een roerende voorheffing van 17 procent worden betaald. De winst na vijf jaar uit de vennootschap halen — maar voor de vereffening — kost 5 procent belasting.

Andere vennootschapsfiscaliteit

De kmo’s mogen dan wel tevreden zijn over het regeringsbeleid, voor Karel Van Eetvelt en co is het werk nog niet af. Net als de andere werkgeversorganisaties wijst Unizo op de zogenoemde historische loonkostenhandicap ten opzichte van de buurlanden. Het loonkostenverschil dat sinds 1996 is opgebouwd, zal tegen eind volgend jaar zijn weggewerkt. Maar ook dan blijft er een kloof van 12 procent. “Die daalt in het beste geval tot 10 procent aan het einde van de legislatuur. De historische handicap tegenover de naaste buren is dus nog niet weggewerkt”, stelt Van Eetvelt vast. “Maar ik stel mij natuurlijk de vraag of er de komende jaren nog veel ruimte is voor verregaande loonkostenverlagingen.”

Een ander heikel thema is de vennootschapsfiscaliteit. De belasting is voor kmo’s nog altijd veel hoger dan die voor multinationals. Het Belgische nominale tarief in de vennootschapsbelasting is met 33,99 procent zeer hoog. Er zijn wel allerlei nichemaatregelen (notionele-intrestaftrek, vrijstelling voor octrooi-inkomsten, …) die de effectieve belastingdruk verlagen. Maar die zijn volgens Karel Van Eetvelt op maat van de multinationale ondernemingen geschreven. De meeste fiscalisten bevestigen dat ook.

Om dat te veranderen, haalt Karel Van Eetvelt een voorstel boven dat Unizo vorig jaar net voor de verkiezingen lanceerde: een duaal systeem, waarmee vennootschappen voor een opeenvolgend aantal aanslagjaren een keuze maken voor het tarief. Ofwel een vereenvoudigde vennootschapsbelasting van 20 procent, maar dan zonder gebruik te maken van een reeks aftrekmogelijkheden (zoals de notionele-intrestaftrek). Of het bestaande tarief van 33,99 procent, met inbegrip van verschillende aftrekposten inclusief de notionele-intrestaftrek. Van Eetvelt: “Die maatregel is budgetneutraal, hebben we berekend. Niet onbelangrijk in tijden van budgettaire discipline.”

Kmo’s hebben betere rendabiliteit dan grote bedrijven

De rendabiliteit van de Belgische ondernemingen heeft sinds de crisis van 2008 een serieuze klap gekregen, leert een studie van de Nationale Bank. De nettomargevoet, die in 2007 nog 30 procent bedroeg, is teruggevallen tot 24 procent in 2013. Opvallend is dat de rendabiliteit van de grote ondernemingen sterker is achteruitgegaan dan die van de kmo’s. De nettoverkoopmarge, die in 2007 zowel voor kmo’s als grote bedrijven bijna 4 procent bedroeg, is in 2013 voor kmo’s 3,5 procent en voor grote ondernemingen minder dan 3 procent.

Oorzaak van het verschil? Kmo’s konden in de crisisperiode flexibeler zijn in hun personeelsbeleid. Ze lieten overtollig personeel sneller afvloeien toen de vraag vertraagde, terwijl grote ondernemingen hun werknemers langer behielden. Grote bedrijven zijn ook meer onderhevig aan negatieve schokken in de internationale conjunctuur. In de horeca bijvoorbeeld zijn de hotelketens en cateringbedrijven, die sterker afhankelijk zijn van de wereldmarkt, doorgaans grote firma’s, terwijl de kmo’s meer afgestemd zijn op de binnenlandse markt. Dat kmo’s het beter doen is niet onbelangrijk: ze creëren 68,9 procent van de tewerkstelling in België en 61,6 procent van de toegevoegde waarde (goed voor 107 miljard euro).

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content