Monsters op de koffietafel
De in Nederland geboren en in Tongeren opgegroeide fotograaf Rudolf van der Ven bracht vijftig jaar supercars bijeen in een knoert van een koffietafelboek. Hij vertelt het verhaal achter de droombolides en fotografeerde ze met de light-paintingtechniek. Het resultaat: een Miami Vice-gloed en een niet te versmaden eighties-vibe.
“Rond mijn vijfde kreeg ik een Ferrari op afstandsbediening: zo’n groot plastic ding dat voor geen meter werkte. Een of twee jaar later arriveerde een vriendin van mijn ouders bij ons thuis in de Ferrari 348 die ze van haar baas een dagje mocht gebruiken. Ik mocht eens meerijden. Dat is onvergetelijk, natuurlijk.”
Voor Rudolf van der Ven kroop het autovirus in het bloed zoals het er altijd in kruipt. Toch is zijn persoonlijke verhaal atypisch, want in zijn tienerjaren taande die kinderlijke fascinatie weer, ten voordele van computers, games en grafisch design. Pas een vijftal jaar geleden, na zijn dertigste, keerde de autoliefde terug. Misschien is het daardoor dat zijn boek leest als geschreven door een tiener die goed ter taal is. Voor de duidelijkheid: dat is een compliment. Van der Ven houdt de jongen in zich levendig. Al kreeg hij de meest tot de verbeelding sprekende auto’s voor zijn lens en kroop hij ook zelf meermaals achter het stuur: hij klinkt nooit verwaand, altijd verwonderd. “Door die late heropflakkering van mijn passie voor auto’s zag ik veel van de modellen in het boek voor het eerst in het echt”, verklaart hij. “Veel autoliefhebbers hebben hun leven lang talloze autoshows bijgewoond. Voor mij is het allemaal vers. Dat maakte het maken van het boek extra avontuurlijk.”
Absurd mooi
Nog iets vreemds: ook zijn rijbewijs behaalde hij pas na zijn dertigste. “Ook dat is gelinkt aan die verdwenen fascinatie”, vertelt hij. “Ik heb ook vrij snel het ouderlijk huis verlaten. Ik werkte bij Brussels Airlines, verhuisde naar Leuven en gebruikte het openbaar vervoer. Mijn rijbewijs behaalde ik pas nadat ik een relatiebreuk te verwerken kreeg en mijn leven weer op de rails wilde krijgen. Het was niet meteen de bedoeling om er veel mee te doen. Voor als ik eens een auto nodig heb, dacht ik. Maar sindsdien ben ik niet meer uit auto’s te slaan. En ja, het had ook een grote invloed op mijn carrière.”
Bij Brussels Airlines was hij webmaster. “Na tien jaar was ik dat wat moe. Sinds 2018 kluste ik al bij als fotograaf, en tijdens de lockdown hakte ik de knoop door en ging er voluit voor. Ik heb geen fotografieopleiding, maar experimenteer al vijftien jaar met mijn Canon 450D. Ik fotografeerde op events, maakte portretten, deed architectuuropdrachten. Ik heb dus veel tijd genomen om een en ander te leren.” Intussen werkt hij vooral voor constructeurs en dealerships op nationaal niveau. Ook de headquarters van Bentley en Lamborghini maken gebruik van zijn diensten.
In het boek staat een voorwoord van Tim Burton, de Engelse verzamelaar, vlogger en consultant, beter bekend als Shmee150. Verderop vinden we de verhalen achter zijn Mercedes SLS Black Series, McLaren 675 LT en Ford GT, een onderdeel van een collectie die bestaat uit een vijftiental stuks. Van der Ven zelf rijdt met een Volvo V40. “Een grijze”, preciseert hij. “Mijn eerste auto. En ik ben er zeer content van. Praktisch, betrouwbaar, zuinig. Ik ga hem helemaal oprijden. Iets exotisch? Bwah, neen.”
Als hij er toch zelf ééntje mocht kiezen? “De Lamborghini Aventador”, klinkt het meteen. “Het is niet de meest smaakvolle, hij is niet uitermate zeldzaam, maar het is de auto die mijn passie weer aanwakkerde. Toen hij voor het eerst verscheen, vond ik hem absurd mooi en tijdloos. Het had gisteren kunnen zijn. Qua design is het wat mij betreft de meest gebalanceerde en aantrekkelijke auto aller tijden. Én: hij rijdt geweldig.”
Light-painting
Het eerste boek over supercars is dit natuurlijk niet. Maar Van der Ven zocht wel een originele invalshoek. “De meeste boeken gaan verder terug in de tijd, met vaak de Mercedes-Benz 300 SL Gullwing uit 1955 als eerste supercar, en ze stoppen in de jaren negentig of 2000. ‘Wij beginnen in de jaren 70 en staan vrij uitvoerig stil bij de jaren tachtig en negentig: het zwaartepunt van mijn jeugdsentiment. Denk aan de Lamborghini Countach en de Ferrari F40.” Ook moderne auto’s zoals de Bugatti Veyron en Chiron komen aan bod. “Eigenlijk gaat het boek vooral over auto’s die tijdens mijn leven zijn verschenen.”
Bovenal onderscheidt Supercars zich met een uitgesproken fotografische aanpak: het staat vol grote visuals in light-paintingstijl. Daarbij werkt de fotograaf met een open sluiter en bewegende lichtbron. “De typische vorm die daaruit voortvloeit als je een lamp heen en weer beweegt, is een streep licht”, legt hij uit. “Ik gebruik de techniek om mijn onderwerp te belichten. De auto staat voor de camera en de camera op een statief, met de sluitertijd op vier tot tien seconden. Ik loop dan met mijn lamp voorbij de auto’s, waardoor er een groot, wit licht op reflecteert. Het resultaat is een zeer zachte belichting. De meeste fotografen streven ernaar om zoveel mogelijk details van auto’s mee te geven, zoals de wielen. Met mijn techniek houd ik het mysterieuzer: je ziet enkel de grote lijnen van de auto. De rest laat ik aan de verbeelding over. En al blijft light-painting een vrij obscure stijl, ik heb de indruk dat hij aan populariteit wint, onder meer doordat leds veel goedkoper zijn geworden.”
De bolides werden niet in een studio gefotografeerd. “In nabewerking heb ik meestal wel een studio-omgeving gecreëerd, zo komen ze beter tot hun recht”, aldus Van der Ven. “Vaak had ik overigens geen keuze. Doorgaans staan de auto’s in loodsen of kelders van verzamelaars. Een Ferrari 288 GTO is ruim 3 miljoen euro waard. Zet hem in de regen en er gaat bij wijze van spreken honderdduizend af.”
Auto’s zijn hoe dan ook moeilijk te fotograferen. “Onder meer doordat je de omgeving niet controleert, zeker in daglicht”, zegt hij. “Er zijn veel reflecties. Om dat tegen te gaan gebruiken velen een polarisatiefilter, maar dat vergt veel oefening. Voor beginners is het ook een kwestie van de juiste hoeken te vinden. Ook ik heb daar lang mee geworsteld, en het blijft een leerproces. De lage hoeken bij de LaFerrari: dat was even denken. Ook met de cadrage is het vaak wat zoeken, al geldt dat voor fotografie in het algemeen.”
Boerderijtje
In de selectie van de auto’s maakt hij enkele vreemde keuzes: een Ferrari 360 Modena en een BMW Z8 zijn bijzonder, maar géén supercars. “Wat een supercar precies is, is een terugkerende discussie”, zegt Van der Ven. “Voor mij is dat: elke wagen die snel is en tot de verbeelding spreekt. Over de Ferrari 550 Maranello hoor ik: het is een luxe-GT met de motor vooraan, maar geen supercar. Ik antwoord: het is een bloedmooie, snelle Ferrari. Ik ben er deels mee akkoord dat de Modena geen supercar is. Maar die auto betekende een grote transformatie voor Ferrari, waarbij omstreeks de millenniumwende ronde vormen de hoekige vervingen. De auto in het boek is overigens de Challenge Stradale, de straatlegale raceversie.”
Zijn argument is mager: een 360 Modena ís geen supercar. De realiteit is dat Van der Ven uit sommige collecties meerdere auto’s fotografeerde. Voor de Überzeldzame Ferrari 288 GTO – in alles een supercar – trok hij naar Cars Out, een indrukwekkende privécollectie in Rotterdam, waar hij ook de 360 Modena en de F512M shootte. “Daar moest ik wel twee keer naartoe”, lacht hij. “Telkens liet ik vooraf duidelijk weten dat de auto’s in een absoluut donkere ruimte moesten staan, omwille van mijn techniek. Rij ik op een ochtend naar Rotterdam, kom ik in een enorme loods met niet afgedekte dakvensters.”
Ook van de Vlaming Filip Baert staan meerdere auto’s in het boek – Bugatti EB 110, Lamborghini Miura en Ferrari F40 en F50. “Dat werd een lange, gezellige avond met veel wijntjes”, lacht Van der Ven. Ook dat was het boek: een spannende tocht langs autoverzamelaars. Wie hem het meest is bijgebleven? “Moeilijke vraag”, lacht hij. “Voor de uiterst zeldzame BMW M1 werd ik doorverwezen naar een tachtiger in Oost-Vlaanderen. Ik had geen idee wat ik er zou aantreffen. Ik kwam op een boerderijtje met een loods. Daar stond niet één M1 zoals ik veronderstelde, maar vijf stuks, inclusief twee Procar-uitvoeringen. Ik was terechtgekomen in een van de grootste en meest tot de verbeelding sprekende BMW-verzamelingen ter wereld. Er staan ook formule 1-wagens van Ralf Schumacher en Gerhard Berger. Én Lamborghini’s. Én Ferrari’s.”
De overtreffende trap van supercar is hypercar, zoals de McLaren Senna in dit boek. “Hypercars zijn auto’s met – al dan niet bij benadering – 1000 paarden, vaak hybride, en accelereren in minder dan drie seconden naar 100 kilometer per uur”, zegt hij. “En ze hebben een van de pot gerukt prijskaartje van 1 miljoen euro en – veel – meer. De Ferrari SF90 is op papier een hypercar, qua prijskaartje meer een exclusieve productiewagen.”
Stil monster
Dat ook moderne sportwagens ‘collectible’ blijven staat voor Van der Ven vast. “Wat me wel irriteert is dat merken zoals Porsche en Lamborghini dat hebben ontdekt en de ene na de andere ‘beperkte oplage’ lanceren. Een zoveelste ‘editie’ met enkele stickers, een eigen badge en een aparte interieurtrim, waar ze dan een half miljoen voor vragen. Ik hoop dat dat snelle geldgewin er snel uit gaat.”
“De voorbije twee jaar zagen we trouwens bizarre marktbewegingen”, zegt hij. In de Verenigde Staten zag ik een nieuwe Ford F150 Raptor die normaal 85.000 dollar koste te koop voor 185.000 dollar. Waarom? Mogelijk speelt de verveling tijdens de coronaperiode mee, en het feit dat sommigen niet wisten wat te doen met hun geld. Er was ook veel vraag en weinig aanbod, mede een gevolg van het tekort aan microchips, waardoor nieuwe auto’s met vertraging werden geleverd. Gevolg was ook dat mensen zich uit noodzaak tot de tweedehandsmarkt wendden. Ook daar zag je dat effect. Mijn moeder heeft een BMW Z3. Tijdens covid verdubbelde die in waarde. De prijzen van sommige auto’s ging maal vier. Ik heb het gevoel dat die gekkigheid nu wegebt. Zeker op de Amerikaanse markt zie je al een correctie.”
Toch is hij ook optimistisch omtrent investeren in auto’s. “De prijs van de McLaren F1 bedraagt nu zo’n 20 miljoen euro zal mijns inziens enkel stijgen”, schrijft hij in zijn boek. Dat is op z’n minst een gedurfde voorspelling. “Dat is de afgelopen vijftig jaar toch de trend”, zegt hij. “De waarde van collectiewagens stijgt mee met de inflatie, of sterker. Natuurlijk zijn er dips, maar vervolgens trekken de prijzen weer aan. Zeker met de elektrificatie van het wagenpark zie ik dat ook in de toekomst aanhouden. De Aventator is de laatste Lamborghini met V12-motor, en hij is zeer gewild, met name nu ook dat merk hybrides in de pijplijn heeft zitten.”
Ook in het boek belicht hij enkele hybrides en elektrische super- en hypercars, met als uitsmijter de recente Rimac Nivera: een fluisterstil monster met bijna 2000 paarden dat in 1,85 seconden naar 100 kilometer per uur schiet, en in negen seconden naar 300 kilometer. Hoewel sommigen eraan twijfelen meent Van der Ven dat de passie voor auto’s ook het tijdperk van elektrificatie overleeft. “In sommige reviews lees ik dat de hybride Ferrari 296 GTB de leukste auto ooit is, en ik ben zelf best gecharmeerd door elektrische auto’s zoals de Porsche Taycan en de Audi e-tron GT. Maar er is nog veel werk om ze nóg spannender te maken, en het productieproces milieuvriendelijker. Ik vrees wel dat op de lange termijn rijden met benzinewagens verboden zal worden. Maar ik zie ook restomods: klassiekers die met een elektrische aandrijving futureproof worden gemaakt. Doorgaans ben ik nogal een doemdenker, maar dat stemt me positief.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier