Britt Buseyne
‘Zogenoemd duurzame producten veranderen weinig aan de kernuitdaging van vandaag’
De jongste weken is er veel debat over degrowth. Van het panelgesrek tussen Jason Hickel en Thomas Leysen, tot het verhitte debat tussen Anuna De Wever en Maarten Boudry in De Afspraak.
Waar ik telkens weer hoop op een discussie over de manier waarop we onze economie kunnen herdenken, stond vooral ter discussie of dat überhaupt nodig is. Aan het gebrek aan systemische visie van de bedrijfswereld op duurzaamheid, lijkt sinds mijn eerste column met andere woorden weinig veranderd.
Begrijp me niet verkeerd. Bedrijven hebben de jongste jaren veel tijd, geld en moeite in duurzaamheid geïnvesteerd. Wagenfabrikanten elektrificeerden hun vloot. Modeketens maakten de omslag naar biologisch katoen. Frisdrankfabrikanten naar gerecycleerd aluminium of plastic.
Zulke investeringen in processen en materialen zijn waardevol en nodig, al zijn ze niet de hoeksteen van een toekomstgerichte economie. Meer nog, volgens mij doet een focus op het aanbieden van zogenoemd duurzamere producten meer kwaad dan goed.
Allereerst leiden duurzame producten niet noodzakelijk tot duurzamer gedrag. Onderzoek toont dat mensen met een elektrische wagen gemiddeld meer rijden dan mensen met een diesel- of benzinewagen. Mensen met energieneutrale woningen gebruiken gemiddeld meer energie dan mensen in minder energiezuinige woningen. Hoewel bedrijven consumenten er dus van proberen te overtuigen dat ze zich een weg uit de ecologische crisis kunnen kopen, is niets minder waar.
Een T-shirt uit biokatoen komt in de meeste gevallen nog altijd uit een fabriek met erbarmelijke werkomstandigheden.
Zo’n rebound-effect kan evenwel worden voorkomen en zelfs worden omgekeerd. Zo gaan leden van autodeelsystemen als Cambio of Dégage na verloop van tijd vaak nog minder met de auto rijden. Zulke organisaties zetten niet louter een ander product in de markt, maar ook een ander gebruik.
Zonder koppeling aan een nieuwe vorm van gebruik, staan duurzame producten ook lang niet altijd garant voor de condities waaronder ze worden gemaakt. Een T-shirt uit biokatoen komt in de meeste gevallen nog altijd uit een fabriek met erbarmelijke werkomstandigheden en batterijen uit elektrische wagens uit mijnen met kinderarbeid. Heel wat consumenten komen dus met een kater van hun duurzame aankoop terug.
Die omstandigheden zijn geen randinformatie, maar net de kern van het probleem, en er iets aan veranderen gaat niet zonder slag of stoot. Vraag dat maar aan de ondernemers die niet enkel elektrisch rijden of met natuurlijke materialen werken, maar hun hele keten onder handen nemen. Bedrijven die duurzaamheid enkel bekijken op productniveau, maken het enkel moeilijker om duurzaamheid echt een kans te geven. Bedrijven die beweren dat de consument verduurzaming zou tegenhouden, zouden dus beter de hand in eigen boezem steken.
Het belangrijkste is nog dat zogenoemd duurzame producten weinig veranderen aan de kernuitdaging van vandaag. Als Europa één iets moet doen om de effecten van klimaatverandering af te remmen, is dat het energiegebruik verlagen. Daarbij heb ik het niet over het licht uitdoen als je de kamer verlaat, maar wel over energiebesparing op industrieel niveau: de energie die industrieën gebruiken om onze goederen te produceren. Energie die snel verloren gaat als je een (elektrische) auto of een smartphone met gerecycleerde materialen elke drie of vijf jaar gaat vervangen door een nieuwer model. Over de rol die marketing in die ratrace speelt, hoef ik het volgens mij niet meer te hebben.
Verduurzamen op productniveau is met andere woorden niets meer dan het volgen van de jongste trend. Dat heeft verder weinig met duurzaam of toekomstgericht ondernemen te maken. Nochtans is er een ding waar zowel u als ik, Jason Hickel en Thomas Leysen het over eens zijn. Een toekomst willen we allemaal.
De auteur is lector, podcastmaker en schrijver over duurzaam ondernemen
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier