Veiligheid, economie en samenleving: het passeert allemaal langs meer industrie, niet langs minder, betoogt professor Marc De Vos.
De industrie krijgt klappen. Productie, marktaandeel, competitiviteit, investeringen: alles staat op rood. Herstructureringen suggereren dat onze maaknijverheid structureel vervalt. Sommigen zien daarin een natuurwet. Innovatie en concurrentie doen onze economie meer richting diensten en consumptie verschuiven. Dat heet ‘creatieve destructie’, die vooruitgang verbergt. Historisch bekeken is dat inderdaad een belangrijke factor in de opkomst van de postindustriële samenleving. Maar onze tijd is anders.
Laten we niet naïef zijn over de staat van de wereld. Staal, chemie en autoassemblage in Europa lijden niet zozeer doordat hun markt onverbiddelijk krimpt, maar vooral door de oneerlijke Chinese dumping en de goedkope energie in de Verenigde Staten in vergelijking met de oorlogsprijzen en het peperdure klimaatbeleid in Europa. Het is niet de combinatie van innovatie en marktconcurrentie die de industrie verdringt met nieuwe vooruitgang, het is de combinatie van mercantilisme en de kostenhandicap die de Europese industrie kopje-onder duwt in het voordeel van niet-Europese concurrenten. Geen creatieve maar politieke destructie.
Precies doordat de wereld van globalisering en eerlijke concurrentie niet meer bestaat, is het verlies van de Europese industriële capaciteit ook een strategisch risico. Als we bijvoorbeeld in chemie, energie, chips, satellieten, vliegtuig- of scheepsbouw, defensie en farma geen afdoende productieketen kunnen verankeren voor Europa, dan worden we niet alleen commercieel, maar ook en vooral geopolitiek afhankelijk. Niet voor niks willen we af van Russische energie en willen de Verenigde Staten geen Chinese telecomapparatuur en elektrische auto’s. Geen sterke industrie betekent kwetsbaarheid voor internationale chantage of sabotage en hulpeloosheid bij een militair conflict. Precies daarom is het industriebeleid overal terug van lang weggeweest.
Voorbijgestreefd is ook de veronderstelling dat een diensteneconomie kan floreren zonder industrie. Het omgekeerde is waar: de diensteneconomie van de toekomst zal juist steunen op de industrie. De meeste waardevolle start-up ter wereld is SpaceX. Die produceert satellieten en raketten, jawel. En die domineert ook als dienstenplatform voor de lancering, de communicatie en het databeheer achteraf. De auto-industrie wordt zelf ook een digitale diensteneconomie rond wagens als communicatie-, werk- en belevingsplekken, straks in zelfrijdende vloten. En als het tijdperk van de humanoïde robot doorbreekt, vermengt zich opnieuw hardware met software, productie met design, data en communicatie.
Welke kwalitatieve diensteneconomie kunnen we ons voorstellen zonder integratie in een industriële waardeketen, zonder wortels in de grote centra voor onderzoek, ontwikkeling en design, die de industrie typisch genereert? Poetshulpen, leraren en zorgpersoneel: dat is een diensteneconomie die losstaat van industrie. Ze wringt en kraakt in al haar voegen, doordat er nooit genoeg middelen en nooit genoeg mensen zijn. De industrie doet wat de pure diensteneconomie aartsmoeilijk vindt: ze zorgt voor steeds meer productiviteit, voor meer toegevoegde waarde. Steeds minder mensen produceren steeds meer. Die kunnen goed verdienen en een dure diensteneconomie onderhouden met informatici, ingenieurs en consultants. Onze economie snakt naar meer productiviteit, niet minder.
Neem de industrie weg en de samenleving polariseert tussen een topgroep kenniswerkers die surfen op de industrie elders – denk aan Silicon Valley – en een brede groep met laagproductieve dienstenbanen. Dat is een recept voor maatschappelijke en politieke desintegratie: herinner u de oorspronkelijke achterban van Trump en de brexit. Veiligheid, economie en samenleving: het passeert allemaal langs meer en nieuwe industrie, niet langs minder.
De auteur is co-CEO van de denktank Itinera, strategieconsultant en doceert aan de UGent. www.marcdevos.eu
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier