In België krijgen we koude rillingen bij het woord ‘faillissement’. Elk bedrijf dat over de kop gaat, voelt als een nationale tragedie. Maar wat als we faillissementen niet als een ramp zouden zien, maar als een kans? Wat als België niet te veel, maar veel te weinig bedrijven over de kop ziet gaan? Het klinkt paradoxaal, maar een economie waar meer gefaald wordt, is een economie die innovatiever is en sneller groeit.
Volgens de OESO heeft België een heel lage geboortegraad van nieuwe bedrijven. Terwijl er te weinig starters zijn, is de sterftegraad van onze bedrijven – het aantal faillissementen – eveneens laag. Dat klinkt positief, maar het zet een rem op onze economische dynamiek. Een economie waar gelijktijdig weinig nieuwe bedrijven ontstaan én weinig bestaande bedrijven verdwijnen, stagneert. Het is als een bos dat nooit wordt uitgedund: oude bomen blokkeren het zonlicht en jonge scheuten krijgen geen kans om te groeien.
Concurrentie én creatieve vernietiging zijn dan ook de zuurstof van vooruitgang. Nieuwe bedrijven brengen frisse ideeën, disruptieve technologie, nieuwe producten en nieuwe manieren van werken. Ze dagen gevestigde spelers uit, dwingen hen te innoveren en houden markten levend. Maar voor die nieuwe spelers is ruimte nodig. Die ontstaat pas als zwakke en inefficiënte bedrijven plaatsmaken. Faillissementen zijn dan ook geen teken van zwakte, maar van vitaliteit. Ze maken middelen vrij – zoals kapitaal, talent en infrastructuur – en geven ondernemers de kans opnieuw te beginnen in meer beloftevolle sectoren. In België houden we graag vast aan wat is. Maar zo belemmeren we de groei van wat zou kunnen zijn. Creatieve vernietiging is dan ook on-Belgisch. We vrezen het verdwijnen van wat bestaat en houden op die manier innovatie en vernieuwing tegen.
Een economie waar meer gefaald wordt, is een economie die innovatiever is en sneller groeit.
Kijk naar Silicon Valley. Daar is falen geen schande, maar een ereteken. Ondernemers die een bedrijf zien crashen, worden er niet met de vinger gewezen; ze worden geprezen om hun moed. Ze leren, passen aan en proberen opnieuw. In België rust een stigma op falen, zowel bij ondernemers, publieke opinie als politici. We klampen ons vast aan bedrijven die niet meer meekunnen, uit angst voor banenverlies of negatieve mediaberichten. Maar dat conservatisme houdt ons tegen en kost ons groei. Het is geen toeval dat België zowat de laagste sterftegraad van bedrijven combineert met zowat de laagste productiviteitsgroei van alle geïndustrialiseerde landen.
Stel je voor: een België waar jonge ondernemers met wilde ideeën de markt bestormen, waar investeerders durven te gokken op onbewezen concepten, en waar bedrijven die niet renderen snel plaatsmaken voor wie wel het verschil kan maken. Dat is mogelijk: het is gewoon een kwestie van cultuur en beleid.
Hoe komen we daar? Eerst en vooral: maak starten makkelijker. Vereenvoudig de administratie, verminder de fiscale druk op jonge ondernemers en maak van ondernemerschap de eerste keuze. Ten tweede: normaliseer falen. Zorg voor een veel soepeler en sneller faillissementsrecht dat ondernemers niet levenslang straft, maar hen snel opnieuw laat beginnen. Ten derde: moedig concurrentie aan. Veel regels zijn in het voordeel van bedrijven die al bestaan, niet van wie hen het vuur aan de schenen kan leggen. En tot slot: stop met het kunstmatig in leven houden van zieltogende bedrijven. Subsidies, steunmaatregelen en reddingsplannen moeten een grote uitzondering zijn, geen regel. Laat de markt haar werk doen.
Dit is geen pleidooi voor roekeloosheid, maar voor dynamiek. Meer starters én meer faillissementen betekenen meer risico, maar ook meer groei en weerbaarheid. Ze brengen concurrentie, innovatie en productiviteitsgroei – de motoren van welvaart. Falen is een springplank naar succes. Want alleen een land dat durft te verliezen, is een land dat kan winnen.