Tim Roovers
‘Rechtszekerheid lijkt een schaars goed te zijn geworden’
Het kan toch niet de bedoeling zijn dat we fiscale willekeur stelselmatig moeten corrigeren door een beroep te doen op de rechterlijke macht?
Dat de wereld steeds sneller verandert, is een open deur. De wetgever hinkt hijgend achter die veranderingen aan, ook op fiscaal gebied. Daar wordt dat extra kracht bijgezet door het legaliteitsbeginsel. Dat principe staat ingeschreven in onze grondwet, maar kent zijn oorsprong al vele eeuwen terug, met de Magna Carta uit 1215 als een van de hoekstenen. Met de Magna Carta erkende de Engelse koning Jan Zonder Land dat hij enkel belastingen mocht heffen na overleg met een raad van baronnen.
Het legaliteitsbeginsel biedt de belastingplichtige voorzienbaarheid, en wordt daarom ook het voorzienbaarheidsbeginsel genoemd. Het legaliteitsbeginsel zou een bepaalde vorm van rechtszekerheid met zich moeten brengen. Zou, want rechtszekerheid lijkt een schaars goed te zijn geworden. Laten we het voorbeeld nemen van de gunstregeling voor familiale ondernemingen in de Vlaamse schenk- en erfbelasting. Het betreft een vrijstelling (0%) in de schenkbelasting en een vlak en verlaagd tarief (3%) in de erfbelasting. Logisch, omdat hoge erf- en schenkbelastingen de werkgelegenheid en/of toekomstige investeringen in gevaar kunnen brengen.
Het spreekt voor zich dat niet iedere onderneming in aanmerking komt voor die gunstregeling. Er zijn voorwaarden. En daar loopt het de jongste jaren op zijn zachtst gezegd grondig mis met de rechtszekerheid. De Vlaamse Belastingdienst geeft haar eigen invulling aan de toepassingsvoorwaarden: welke economische activiteiten zijn activiteiten in de zin van de regelgeving, welke (tegen)bewijsmiddelen mag de belastingplichtige aanvoeren, enzovoort.
Gelukkig hebben we in ons democratisch bestel nog een rechterlijke macht, die de afgelopen jaren de Vlaamse Belastingdienst meermaals heeft teruggefloten. Maar het kan toch niet de bedoeling zijn dat we fiscale willekeur stelselmatig moeten corrigeren door een beroep te doen op de rechterlijke macht? Steeds vaker moet de rechterlijke macht tussenbeide komen. Niet louter wanneer de fiscus en de belastingplichtige van mening verschillen, maar ook in zaken waar het pleit al beslecht is en de belastingplichtige in het gelijk werd gesteld. Denk aan de rechtsplegingsvergoeding. Dat is een forfaitaire tegemoetkoming in de kosten en erelonen van de advocaat van de in het gelijk gestelde partij. Die vergoeding moet worden betaald door de partij die de rechter in het ongelijk heeft gesteld. Wanneer de fiscus in het ongelijk werd gesteld, moet die de rechtsplegingsvergoeding betalen aan de belastingplichtige.
Steeds vaker betaalt de fiscus die vergoeding niet, ondanks het feit dat die daartoe werd veroordeeld. De belastingplichtige moet dan nog maar eens bijkomende kosten maken voor de bijstand van een advocaat en een gerechtsdeurwaarder om de fiscus die vergoeding te doen betalen middels uitvoerende maatregelen. Als de fiscus balorig blijft, wat gebeurt, zal die een verzetsprocedure voeren tegen een forfaitaire (vaak beperkte) vergoeding, waartoe die al veroordeeld is. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Ook in die omstandigheden wordt de rechtszekerheid uitgehold door een eenzijdige beslissing van de fiscale administratie.
Dat een wet- of decreetgever geen waterdichte wetgeving kan opstellen in deze steeds sneller veranderende wereld, is vanzelfsprekend. Maar de fiscus is de uitvoerende macht en hoort de wetgevende macht in een democratische staat – en dus ook zijn burgers – te respecteren. Back to basics dus, met een oproep aan onze wet- en decreetgever om heldere keuzes te maken, waarbij belastingplichtigen, onder wie onze ondernemers, niet afhankelijk zijn van de wijzigende interpretaties van fiscale administraties, zeker niet wanneer het om de elementaire hoekstenen van onze democratische rechtsstaat gaat.
De auteurs zijn partners bij Sansen International Tax Lawyers
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier